ECLI:NL:RBDHA:2025:1506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL25.1645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. Eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de overdracht aan Duitsland, aangezien Duitsland de claim op 13 januari 2025 had geaccepteerd en er enkel een taxirit nodig was voor de overdracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend handelde, gezien de stappen die waren ondernomen, waaronder een vertrekgesprek op 15 januari 2025 en een overdrachtsbesluit op 16 januari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is bekendgemaakt op 23 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1645
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft met een schriftelijk ondertekende verklaring afstand gedaan van het recht te worden gehoord en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
4. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser aan Duitsland. Hiertoe voert eiser aan dat Duitsland de claim op 13 januari 2025 heeft geaccepteerd en dat voor de overdracht enkel een taxirit nodig is. Echter zit eiser nog steeds in bewaring zonder een datum voor zijn overdracht aan Duitsland. De minister heeft er niet alles aan gedaan om de overdracht zo snel mogelijk te realiseren.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser aan Duitsland. Op 15 januari 2025 heeft er een vertrekgesprek plaatsgevonden en op 16 januari 2025 is een overdrachtsbesluit genomen. Daarnaast verlangen de Duitse autoriteiten dat een overdracht drie dagen van tevoren wordt aangekondigd. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.