ECLI:NL:RBDHA:2025:15073
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van asielaanvragen van twee verzoekers. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. D. van Elp, hadden op 10 juni 2025 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvragen echter niet in behandeling genomen, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen volgens de Dublinverordening.
Naar aanleiding van deze beslissing hebben de verzoekers op 11 juni 2025 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat de rechtbank niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan oordelen op de beroepen, die pas op 22 augustus 2025 op zitting worden behandeld. De uiterste overdrachtstermijnen voor de verzoekers eindigen respectievelijk op 28 augustus 2025 en 3 september 2025.
Gezien de vereiste onverwijlde spoed heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen. De rechter heeft overwogen dat de verzoekers er belang bij hebben om niet te worden uitgezet voordat er op hun beroepen is beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Duitsland totdat er een beslissing is genomen op de beroepen. Tevens heeft de voorzieningenrechter de minister van Asiel en Migratie veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 875,-.
De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier J.F. Elzenaar, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger rechtsmiddel open.