ECLI:NL:RBDHA:2025:15076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/678591 KG ZA 25-35
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop woning ten behoeve van verhaal van geldvordering in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagden], waarbij de vorderingen van [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] zijn behandeld. [Eiseres] vordert medewerking van [gedaagden] voor de verkoop van een woning, ten behoeve van het verhaal van een geldvordering die zij heeft op [gedaagde 1]. De vordering is gebaseerd op een opeisbare vordering tot betaling van wettelijke rente, die voortvloeit uit een eerdere veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van een hoofdsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] zijn verplichtingen niet is nagekomen, wat heeft geleid tot conservatoir beslag op de woning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] toewijsbaar zijn, omdat de verkoop van de woning noodzakelijk is voor het verhaal van hun vorderingen. De rechtbank heeft [gedaagden] veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en heeft [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] gemachtigd om zelfstandig een makelaar en notaris aan te wijzen voor de verkoop. Tevens is bepaald dat indien [gedaagden] niet meewerkt, het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagden]. De proceskosten zijn ook aan [gedaagden] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak-/rolnummer: C/09/678591 / KG ZA 25-35
Vonnis in kort geding van 11 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. P.A.J. Raaijmaakers te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] , te [woonplaats 2] ,

2. [gedaagde 2], te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. R.J. van de Leur te Haarlem,
waarin is tussengekomen:
[eiser tot tussenkomst] ,te Hendrik Ido Ambacht,
eiser tot tussenkomst,
advocaat: mr. E.J.M. Dubach te Haarlem.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “ [eiseres] ”, gedaagden gezamenlijk als “ [gedaagden] ” en ieder afzonderlijk als ‘ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”, en eiser tot tussenkomst als “ [eiser tot tussenkomst] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 maart 2025;
- de akte wijziging van eis van [eiseres] van 14 april 2025, met aanvullende producties 9 (verschillend van de eerder op 4 februari 2025 overgelegde productie 9) tot en met 12;
- het verzoek van [eiser tot tussenkomst] van 22 april 2025 om eindvonnis te wijzen;
- het verzoek van [eiseres] van 2 mei 2025 om eindvonnis te wijzen;
- het verzoek van [gedaagden] van 21 mei 2025 om een nadere termijn van drie weken voor uitlating/vonnis;
- de e-mail van de rechtbank van 22 mei 2025, waarbij de advocaten van partijen is bericht dat er (digitaal) een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gehouden;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 14 juli 2025;
- de e-mail van de rechtbank van 14 juli 2025, waarbij de op de mondelinge behandeling gemaakte afspraak is bevestigd dat [gedaagden] in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op de akte van wijziging van eis met aanvullende producties;
- de akte uitlating gewijzigde eis en nadere producties van [gedaagden]
1.2.
Ter zitting van 14 juli 2025 is bepaald dat, behoudens in het geval partijen berichten dat de zaak is geregeld, op 11 augustus 2025 vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert thans, na wijziging van eis, - samengevat - bij vonnis in kort geding voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. [gedaagden] te veroordelen met [eiseres] over te gaan tot verdeling van hun woning
aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) voor zover dat nodig is voor het verhaal van de vordering van [eiseres] (namens de nalatenschap) op [gedaagde 1] ;
II. [eiseres] (in haar genoemde hoedanigheden: als erfgenaam van [naam 1] , als deelgenoot ex artikel 3:171 BW en in haar privé-hoedanigheid) te machtigen om zelfstandig een makelaar en notaris aan te wijzen voor de verkoop van de woning en te bepalen dat, indien [gedaagden] binnen veertien dagen na betekening van dit (eind)vonnis niet hun volledige medewerking verlenen aan de verkoop via de door [eiseres] aangewezen makelaar, [eiseres] (in haar genoemde hoedanigheden) wordt gemachtigd om de woning direct via notaris mr. [naam 2] , althans een door [eiseres] gekozen en aangewezen notaris, executoriaal te laten veilen;
III. te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagden] bij zowel de onderhandse verkoop als bij een eventuele (veiling) verkoop, zodat zowel de verkoop als de levering in het geheel kunnen worden geëffectueerd zonder hun actieve betrokkenheid;
IV. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van € 47.203,- aan wettelijke rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening en [gedaagden] gezamenlijk te veroordelen om met [eiseres] over te gaan tot verdeling van de gemeenschap in die zin dat de woning zal worden verkocht, met dien verstande dat de vordering van [eiseres] kan worden voldaan uit de helft van de netto-opbrengst van de woning;
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, inclusief het nalasaris advocaat en de kosten van het gelegde beslag.
2.2.
[eiseres] legt hieraan het volgende ten grondslag. Zij heeft (namens de nalatenschap van haar vader, de heer [naam 1] ), een opeisbare vordering tot betaling van wettelijke rente op [gedaagde 1] . De hoofdsom van € 233.000,00 is door [gedaagden] uiteindelijk na het uitbrengen van de dagvaarding alsnog geheel voldaan, maar de verschuldigde wettelijke rente is nog steeds niet betaald, ook niet na de veroordeling daartoe in het tussenvonnis van 4 maart 2025 om dit binnen zes weken te doen. Inmiddels is na de opheffing van het executoriaal beslag voor de vordering tot betaling van de hoofdsom, op 11 maart 2025 (opnieuw) conservatoir beslag gelegd voor de vordering tot betaling van de rente, begroot op € 50.000,00, op de onverdeelde helft van de woning die aan [gedaagde 1] toebehoort. Dit beslag zal ingeval van toewijzing van de vorderingen, na overbetekening van de in deze procedure te verkrijgen titels (het tussenvonnis en het eindvonnis), worden omgezet in executoriaal beslag. In aanvulling daarop heeft zij er belang bij dat door middel van verkoop de verdeling van de woning wordt gerealiseerd op grond van artikel 3:180 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat zij zich na verkoop daarvan kan verhalen op het gedeelte van de aan [gedaagde 1] toekomende netto-opbrengst van de woning (artikel 3:185 lid 2 sub c BW gelezen in samenhang met artikel 3:175 lid 3 BW).
2.3.
De vordering van [eiser tot tussenkomst] is ongewijzigd gebleven na het tussenvonnis. Hij vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om:
1) [gedaagde 1] te veroordelen om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis een bedrag van € 47.203,- aan hem te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2025 tot aan de dag van algehele voldoening, en, als [gedaagde 1] nalaat om aan deze veroordeling te voldoen:
2) [gedaagden] te veroordelen om met hem over te gaan tot verdeling van de woning voor zover dat nodig is voor het verhaal van de vordering van [eiser tot tussenkomst] namens de nalatenschap;
3) hemzelf en [eiseres] gezamenlijk te machtigen om zelfstandig een makelaar aan te wijzen voor de verkoop van de woning en te bepalen dat, indien [gedaagden] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis niet zijn volledige medewerking verleent aan de verkoop via deze makelaar, hijzelf en [eiseres] gezamenlijk zijn gemachtigd om de woning direct via notaris mr. [naam 2] of een andere door hen aan te wijzen veilingnotaris te laten veilen;
4) te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagden] bij zowel de onderhandse verkoop als bij een eventuele veiling, zodat de verkoop kan worden geëffectueerd zonder hun actieve betrokkenheid;
5) met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van volledige betaling.
2.4.
Ter onderbouwing van zijn vordering sluit [eiser tot tussenkomst] zich aan bij wat [eiseres] naar voren heeft gebracht.
2.5.
[gedaagden] voert verweer.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Verwezen wordt naar de overwegingen in het tussenvonnis van 4 maart 2025.
3.2.
In de dagvaarding van 23 januari 2025 vorderde [eiseres] dat zij gemachtigd werd om zelfstandig een makelaar aan te wijzen teneinde de woning executoriaal te laten veilen, en te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats zou treden van de medewerking van [gedaagden] omdat [gedaagde 1] zijn financiële verplichtingen aan de nalatenschap, te weten de betaling van het restant van de hoofdsom (€ 70.000 van de oorspronkelijke hoofdsom van € 233.000) en van een aanzienlijk bedrag aan wettelijke rente, niet was nagekomen. De vordering van [eiser tot tussenkomst] in de incidentele conclusie tot tussenkomst sloot hierbij aan.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagden] alsnog een bedrag van
€ 70.000,- betaald. Naar aanleiding hiervan heeft [eiseres] op 4 februari 2025 haar eis dienovereenkomstig gewijzigd, en heeft [eiser tot tussenkomst] dit op 5 februari 2025 gedaan. Daarna heeft [eiseres] op 14 april 2025 opnieuw haar eis gewijzigd, in die zin dat zij nu ook vordert dat de woning van [gedaagden] verdeeld wordt voor zover dat nodig is voor het verhaal van haar vordering, waardoor haar vorderingen nagenoeg gelijk zijn aan die van [eiser tot tussenkomst] .
De inzet van dit kort geding is dus alleen nog de incasso van de vordering tot betaling van de verschenen wettelijke rente (en kosten). Tot zekerheid voor de betaling hiervan is ook conservatoir beslag gelegd, voor een begrote vordering van € 50.000.
3.3.
Voor zover [gedaagden] aanvoert dat het onderhavige (executie)geschil op onjuiste gronden is ingesteld volgt de voorzieningenrechter dat standpunt niet. Zoals kan worden opgemaakt uit wat hierboven onder 3.2. is vermeld, zijn de oorspronkelijke vorderingen geënt op het niet nakomen van [gedaagde 1] van zijn betalingsverplichtingen. De eiswijzigingen zijn het gevolg van het feit dat [gedaagden] alsnog, 6 jaar te laat, het bedrag van de hoofdsom heeft voldaan, zonder echter de verschenen wettelijke rente te voldoen. Anders dan [gedaagden] heeft aangevoerd, is er geen reden om te oordelen dat het voorliggende geschil zich niet leent voor beoordeling en beslechting in kort geding. Eerder heeft de voorzieningenrechter in het tussenvonnis al geoordeeld dat de vordering tot betaling van de wettelijke rente (die tot 6 februari 2025 € 47.203,- bedroeg) voldoende aannemelijk is en dat ook aan de overige vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding wordt voldaan.
3.4.
Bij tussenvonnis van 4 maart 2025 is [gedaagde 1] dan ook - onder meer - veroordeeld om binnen zes weken na heden aan [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] een bedrag van € 47.203,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 6 februari 2025, tot de dag van volledige betaling.
3.5.
Het beroep van [gedaagden] op (gedeeltelijke) verjaring van de rentevordering in de akte uitlating gewijzigde eis en producties van 25 juli 2025 is daardoor mosterd na de maaltijd. Nog los van het feit dat het toestaan van een akte uitlating over de op 14 april 2025 gewijzigde eis niet bedoeld was om een nieuw verweer aan te voeren, wordt aan het beroep op verjaring dus voorbij gegaan. De veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente blijft dan ook staan.
3.6.
Inmiddels zijn er vijf maanden verstreken sinds het tussenvonnis maar heeft [gedaagde 1] de verschuldigde wettelijke rente nog niet betaald. Als gevolg daarvan moet alsnog worden beslist op de voorliggende vorderingen van [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] om tot incasso te kunnen komen. De voorzieningenrechter oordeelt daarover als volgt.
3.7.
Met de vorderingen van [eiseres] respectievelijk [eiser tot tussenkomst] om [gedaagden] te veroordelen om met ieder van hen over te gaan tot verdeling van de woning voor zover dat nodig is voor het verhaal van hun vordering, is aangehaakt bij de veroordeling in het bodemvonnis van deze rechtbank ter zake de incasso van de hoofdsom. Hoewel in kort geding geen verdeling kan plaatsvinden, kan wel een voorziening worden getroffen die feitelijk leidt tot verkoop van de woning zodat [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] zich uit de opbrengst kunnen verhalen.
De omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg. In kort geding kan de rechter dus een veroordeling tot medewerking aan de verkoop en overdracht van een onroerende zaak uitspreken. Ook kan de rechter in kort geding op de voet van artikel 3:300 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) bepalen dat de uitspraak in de plaats zal treden van (een deel van) een akte tot het verrichten van een rechtshandeling zoals in die bepaling bedoeld. Dat verkoop van een tot een gemeenschap behorend goed om de opbrengst te verdelen een wijze van verdeling is als bedoeld in artikel 3:185 BW, staat niet eraan in de weg dat bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding een veroordeling om daartoe over te gaan, wordt uitgesproken [1] .
De vorderingen van [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] zijn aldus toewijsbaar, op de wijze als bepaald in de beslissing.
3.8.
Wat [gedaagden] hiertegen heeft aangevoerd verandert dit niet.
Verkoop van de woning is voor [gedaagden] zonder twijfel uiterst nadelig, maar levert geen noodtoestand in juridische zin op. [gedaagden] heeft er al jarenlang rekening mee moeten houden dat als hij zijn betalingsverplichtingen jegens [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] niet nakomt, zij verhaal zullen nemen op de beschikbare vermogensbestanddelen, en de woning is daarvoor het enig reëel beschikbare bestanddeel. De rechtbank heeft [gedaagden] eerder ook al veroordeeld om over te gaan tot verdeling van de woning van [gedaagden] ten behoeve van het verhaal van de vordering van [eiseres] (namens de nalatenschap) en bepaald dat de woning daartoe moest worden verkocht zodat uit de aan [gedaagde 1] toekomende helft van de (netto) verkoopopbrengst de vordering van [eiseres] namens de nalatenschap kon worden voldaan. Daarbij heeft [gedaagden] op geen enkele wijze behoorlijk aannemelijk gemaakt dat hij - naar hij stelt louter als gevolg van de beslagen - geen hypothecaire lening heeft kunnen verkrijgen ten bedrage van de rentevordering van [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] . Over pogingen om een andere lening dan een hypothecaire geldlening te verkrijgen om aan zijn financiële verplichtingen jegens [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] te voldoen is niets gesteld of gebleken. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien waarom het [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] niet kan worden toegestaan om hun vorderingen op [gedaagde 1] te incasseren; van misbruik van bevoegdheid is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
Proceskosten
3.9.
In het tussenvonnis is [gedaagden] al veroordeeld in de proceskosten en inmiddels zijn deze ook betaald. [eiseres] vordert nu ook betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. Gelet op de lange geschiedenis van wanbetaling door [gedaagde 1] en de noodzaak voor [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] om verhaal van hun vordering te verzekeren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het conservatoir beslag van 11 maart 2025 niet aangemerkt kan worden als onrechtmatig gelegd. De voorzieningenrechter stelt de beslagkosten vast op € 1.057,03, zijnde € 443,03 aan explootkosten, € 0,- aan griffierecht (het voor het beslag gerekende griffierecht zal aan (de advocaat van) [eiseres] worden teruggestort door de rechtbank) en € 614,00 voor salaris advocaat (1 rekest × tarief II). Voor een verdere aanvullende proceskostenveroordeling voor salaris advocaat in verband met de op 14 juli jl. gehouden behandeling via Teams en de akte eiswijziging van 14 april 2025 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, nu in verband daarmee geen noemenswaardige extra werkzaamheden behoefden te worden verricht.
[gedaagden] dient derhalve in totaal nog € 1.235,03, (€ 1.057,03, + 178,00 nakosten), plus de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing, aan [eiseres] te betalen en € 178,00 aan nakosten plus de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing, aan [eiser tot tussenkomst] .

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
handhaaft de beslissing in het tussenvonnis van 4 maart 2025 waarbij [gedaagde 1] is veroordeeld om binnen zes weken na 4 maart 2025 aan [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] een bedrag van € 47.203,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 6 februari 2025, tot de dag van volledige betaling, welke veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
4.2.
veroordeelt [gedaagden] al die handelingen te verrichten die nodig zijn voor het verhaal van de vorderingen van [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] op het aan [gedaagde 1] toekomende deel van de netto-verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] in [plaats] , en aldus medewerking te verlenen aan verkoop van de woning en het genoemde verhaal door [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] toe te staan;
4.3.
machtigt [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] om gezamenlijk zelfstandig een makelaar en notaris aan te wijzen voor de verkoop van de woning aan de [adres] in [plaats] en bepaalt dat, indien [gedaagden] binnen veertien dagen na betekening van dit (eind)vonnis geen volledige medewerking verleent aan de verkoop via de door [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] aangewezen makelaar, [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] gezamenlijk zijn gemachtigd om genoemde woning direct via notaris mr. [naam 2] , althans een door [eiseres] en [eiser tot tussenkomst] gezamenlijk gekozen en aangewezen notaris, onderhands dan wel openbaar te verkopen en te leveren;
4.4.
bepaalt dat indien [gedaagden] na de betekening van dit vonnis niet zijn medewerking aan de verkoop en levering van de woning verleent, dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [gedaagden] dat hij de woning verkoopt c.q. levert aan de koper;
4.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de aanvullende proceskosten van [eiseres] van € 1.235,03, en van [eiser tot tussenkomst] van € 178,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend door [eiseres] , dan moet hij [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening. Ditzelfde geldt in het geval het vonnis door [eiser tot tussenkomst] wordt betekend;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025.
SH

Voetnoten

1.Hoge Raad, 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499, r.o. 3.2 en 3.3