In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De man is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist. Hierdoor is het verzoek tot echtscheiding toegewezen.
De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap beoordeeld, waarbij de peildatum voor de verdeling is vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift, 31 juli 2024. De vrouw heeft aangegeven dat de echtelijke woning moet worden opgeknapt en verkocht, en dat zij de woning mogelijk wil overnemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, evenals het verzoek om de man te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toe te delen, tot zes maanden na inschrijving van de beschikking, toegewezen.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de man moet meewerken aan de verkoop van de woning in het buitenland en dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding. De beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, en is uitgesproken op de openbare zitting van 8 juli 2025.