ECLI:NL:RBDHA:2025:15142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 24 / 15356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van familieleven en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Nigeriaanse man, en de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om bij zijn vriendin, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser stelde dat de belangenafweging door de minister niet correct was uitgevoerd, omdat niet alle relevante feiten en omstandigheden waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had onderbouwd hoe de belangen van eiser en zijn kinderen waren gewogen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag ondeugdelijk was gemotiveerd en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de kinderen en de impact van een eventuele terugkeer naar Nigeria in acht genomen moeten worden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/15356
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1974, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 mei 2023 tot verlening van een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [naam 1] ’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 september 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 1 oktober 2024 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig, eisers vriendin [naam 1] (referente). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1974 en van Nigeriaanse nationaliteit. In 2015 is eiser vanuit Nigeria naar Spanje geëmigreerd. Eiser verblijft vanaf 2017 in Nederland. In deze procedure heeft eiser een aanvraag ingediend om bij referente te kunnen verblijven. Zij is geboren op [geboortedatum 2] 1992 en van Surinaamse nationaliteit. Eiser en referente hebben sinds 2019 een relatie en wonen sinds 2021 samen.
1.2.
Eiser en referente zijn op [geboortedatum 10] 2022 ouders geworden van een zoon. Deze zoon heet [naam 2] . Referente heeft zelf nog vier andere kinderen. Het gaat om [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009, [naam 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2011, [naam 5] , geboren op [geboortedatum 5] 2014 en [naam 6] , geboren op [geboortedatum 6] 2017.
1.3.
[naam 3] is een pleegdochter voor wie referente zorgt sinds zij twee weken oud is. Eiser heeft zelf in Nigeria nog drie minderjarige kinderen [1] die daar bij hun moeder verblijven. Referente verblijft rechtmatig in Nederland op grond van het arrest Chavez-Vilchez [2] , omdat haar zoon [naam 6] de Nederlandse nationaliteit heeft. Referente woonde ten tijde van de aanvraag met haar vijf kinderen in een opvanglocatie van HVO Querido in Amsterdam. Eiser mocht daar niet overnachten, maar stelt wel een grote rol in het leven van referente en dat van de kinderen te hebben. Inmiddels woont het gezin samen in Nieuw-Vennep.
Besluitvorming
2. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet in het bezit is van een mvv [3] . Ook bestaat er volgens verweerder geen aanleiding hem op grond van artikel 8 van het EVRM [4] vrij te stellen van het mvv-vereiste.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hij heeft in dit kader aangevoerd dat de belangenafweging niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat daarin niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken.
Standpunt verweerder
4.1.
Volgens verweerder is het bestreden besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eisers belangen zijn in onderlinge samenhang beoordeeld en de afweging van die belangen leidt volgens verweerder tot de conclusie dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan eisers belang.
4.2.
In zijn besluitvorming heeft verweerder betrokken dat eiser familieleven is gaan uitoefenen zonder dat hij hier mocht verblijven en hij hiermee de Nederlandse overheid voor een voldongen feit heeft gesteld. Verweerder is ingegaan op het economisch belang en heeft daar veel gewicht aan toegekend. Ook vindt verweerder dat er geen objectieve belemmering is het familieleven in Nigeria uit te gaan oefenen. Verweerder weegt daarbij mee dat referent en de (stief)kinderen, die nog relatief jong zijn, eiser kunnen volgen en in Nigeria met hulp van eiser en referente een nieuw leven kunnen opbouwen. Dat eisers stiefkinderen in Nederland deels geworteld zijn doet hier volgens verweerder niet aan af. Ook de omstandigheid dat eisers stiefdochter [naam 4] het William-Beuren syndroom heeft en er in Nigeria waarschijnlijk geen passend onderwijs voor haar zal zijn, maakt voorgaande niet anders. Reden hiervoor is volgens verweerder dat dit standpunt onvoldoende onderbouwd is. Ook heeft verweerder betrokken dat eiser het grootste deel van zijn leven in Nigeria heeft gewoond en dus nog bekend is met de cultuur, gebruiken en taal van het land. Eiser heeft in Nigeria nog drie zoons waardoor verweerder ervan uit gaat dat hij nog aantoonbare banden met dit land heeft. Dat eisers stiefkind [naam 6] Unieburger is, vormt volgens verweerder evenmin een objectieve belemmering. Objectieve belemmeringen zien op omstandigheden in het land waar iemand naar moet vertrekken. Het bezitten van het Unieburgerschap is dat volgens verweerder niet. Verder is referente de primaire verzorger van [naam 6] . Een vertrek van eiser naar Nigeria vormt volgens verweerder geen inbreuk op het Unieburgerschap van [naam 6] en kan daarom ook niet worden aangemerkt als een objectieve belemmering. Dat eiser moet terugkeren naar Nigeria betekent volgens verweerder niet dat zijn (stief)kinderen mee moeten naar dit land. Het staat volgens verweerder referent en haar kinderen vrij om in Nederland te blijven en bijvoorbeeld met moderne communicatiemiddelen contact met elkaar te houden. Al zou [naam 6] wel naar Nigeria vertrekken dan is dit volgens verweerder vanwege het sporadische contact dat hij met zijn in Nederland woonachtige biologische vader heeft geen inbreuk op hun familieleven. Dat de omstandigheden voor eiser in Nigeria minder rooskleurig zijn dan die in Nederland maakt volgens verweerder evenmin dat sprake is van een objectieve belemmering.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser met referente, [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] familieleven heeft. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en die belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen.
6. Op grond van vaste rechtspraak [5] moet de rechtbank bij de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM zonder terughoudendheid toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken en hieraan ook een concrete beoordeling heeft toegekend. Als dit het geval is, toetst de rechtbank enigszins terughoudend of de belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang van de vreemdeling bij het uitoefenen van zijn privé- en/of familieleven in Nederland enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle relevante aspecten voldoende kenbaar in de belangenafweging heeft meegewogen. Uit het bestreden besluit komt onvoldoende naar voren hoe eiser zich tot de kinderen verhoudt en wat het voor de kinderen en hun belangen betekent indien eiser naar Nigeria zou moeten terugkeren. Hierdoor is het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze voorbereid. De rechtbank ziet op basis van het dossier en wat op de hoorzitting en op de zitting in beroep naar voren is gebracht voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een hecht gezin en neemt hiervoor de volgende omstandigheden in aanmerking. Eiser woont sinds 2021 samen met referente. Vanaf [geboortedatum 10] 2022 hebben zij samen een zoon, genaamd [naam 2] . Samen met referente draagt eiser naast de zorg voor zijn eigen zoon, de zorg voor de andere vier kinderen in het gezin. Ter zitting heeft referente toegelicht dat een vertrek van eiser veel impact op haar, maar ook op de kinderen zal hebben. Volgens referente komt [naam 2] niet graag bij haar en slaapt hij bij eiser op zijn buik. Ook [naam 6] is gehecht aan eiser. Ze voetballen samen, kijken televisie en eiser is een echte vaderfiguur voor hem. Ook met de andere kinderen, de oudste ( [naam 3] ) en de gehandicapte dochter ( [naam 4] ) heeft eiser volgens referente een goede band.
7.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat referente en de (stief)kinderen, die nog relatief jong zijn, eiser kunnen volgen en in Nigeria met hulp van eiser en referente een nieuw leven kunnen opbouwen geen stand houdt. Reden hiervoor is dat [naam 3] en [naam 4] respectievelijk zestien en dertien jaar oud zijn en dus niet aan te merken zijn als relatief jong kind. Verweerders standpunt dat van [naam 6] , die de Nederlandse nationaliteit heeft, verlangd mag worden dat hij met de andere leden van het gezin familieleven in Nigeria gaat uitoefenen houdt evenmin stand, omdat dit afbreuk doet aan zijn Unieburgerschap. Daarnaast geldt dat [naam 6] weliswaar weinig contact heeft met zijn biologische vader, maar niet gebleken is dat er sprake is van eenhoofdig gezag van de moeder waardoor zij [naam 6] zonder meer mee kan nemen naar Nigeria. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Conclusie
8. Concluderend oordeelt de rechtbank dat verweerder gelet op het voorgaande het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Meer in het bijzonder zal verweerder moeten onderzoeken wat het voor de kinderen en hun belangen betekent indien eiser naar Nigeria zou moeten terugkeren. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van zes weken.
Proceskosten
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,--, en een wegingsfactor 1).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,-- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.
griffier
rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.[naam 7] , geboren in [geboortedatum 7] 2014, [naam 8] , geboren op [geboortedatum 8] 2017 en [naam 9] , geboren op [geboortedatum 9] 2018.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest Rodriques da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99 en de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2047.