ECLI:NL:RBDHA:2025:15150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/661087 / FA RK 24-935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, vaststelling zorgregeling, hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2002 zijn gehuwd en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft op 7 februari 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend, met nevenvoorzieningen zoals de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, een zorgregeling en alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw bepaald, met een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 212,- per maand voor de oudste en € 134,- voor de jongste, met ingang van de datum waarop een van de ouders de echtelijke woning verlaat. Daarnaast is de verdeling van de huwelijksgemeenschap besproken, waarbij de woning, inboedel, bankrekeningen en aandelen zijn betrokken. De rechtbank heeft de man de mogelijkheid gegeven om de woning over te nemen, met voorwaarden voor de verdeling van de activa en passiva. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, en de rechtbank heeft al het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-935 (scheiding) en FA RK 24-5112 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/661087 (scheiding) en C/09/669590 (verdeling)
Datum beschikking: 9 juli 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 7 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Bhulai in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall in Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het bericht van 3 juni 2024 namens de vrouw;
  • het bericht van 9 juni 2024 namens de man;
  • de brief van 23 juni 2024, met concretisering van de verzoeken, namens de vrouw;
  • de brief van 7 juli 2024, met een reactie op de concretisering van de verzoeken van de vrouw en met zelfstandige verzoeken, namens de man;
  • de brief van 10 maart 2025, met bijlage, namens de vrouw;
  • het bericht van 10 maart 2025, met bijlagen, namens de man;
  • de brief van 10 maart 2025, met bijlage, namens de man;
  • de e-mail van 11 maart 2025, met bijlage, namens de man;
  • het bericht van 17 maart 2025, met bijlagen, namens de man.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] William hebben in een gesprek met de rechter hun mening gegeven over de verzoeken die hen aangaan.
Op 20 maart 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Door de advocaat van de man zijn pleitnotities overgelegd
.
Op de zitting is met partijen afgesproken dat zij nog zes weken de tijd kregen om de taxatie van de echtelijke woning te laten uitvoeren door [makelaar] , voor de vrouw om een quickscan van de waarde van de aandelen van de man te laten uitvoeren en voor de man om de definitieve jaarstukken van zijn ondernemingen over te leggen. De rechtbank constateert dat partijen bij het aanleveren van deze stukken ook nieuwe standpunten hebben ingenomen over zaken die op de zitting al (definitief) zijn besproken. Deze nieuwe standpunten zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van 25 maart 2025, met bijlagen, namens de man;
  • de brief van 5 juni 2025, met bijlagen, namens de vrouw;
  • het bericht van 10 juni 2025, met bijlage, namens de man;
  • de brief van 10 juni 2025, met bijlagen, namens de man;
  • het bericht van 14 juni 2025 namens de man.

Feiten

  • De vrouw en de man zijn gehuwd op [datum] 2002 in [plaats 1] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] .
  • Zij zijn ook de ouders van de inmiddels jong-meerderjarige:
  • [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2005 in [geboorteplaats] .
  • De vrouw en de man oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
  • Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 31 januari 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
  • de vrouw bij uitsluiting van de man in de
  • de man bij uitsluiting van de vrouw in de

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw – na wijziging – strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw;
  • vaststelling van een zorgregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , inhoudende dat de kinderen bij de man zullen zijn:
  • [minderjarige 1] : om het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 20.00 uur;
  • [minderjarige 2] : elk weekend van vrijdag 18.00 uur tot maandag naar school;
  • tijdens vakantie- en feestdagen in onderling overleg;
  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van tenminste € 466,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van indiening van het verzoekschrift;
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 2.500,- per maand, dan wel een ander door de rechtbank te bepalen bedrag;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
  • bepaling dat de man verantwoording aflegt over de hypotheekgelden ad. € 186.000,- of dat de man deze terugstort op de gezamenlijke rekening ter verdeling van partijen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van een zorgregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , inhoudende dat:
  • de kinderen op basis van co-ouderschap van woensdag tot woensdag om en om bij de man en de vrouw verblijven;
  • de vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld en dat de kinderen het ene jaar met Kerstmis bij de ene ouders verblijven en oud en nieuw bij de andere ouder, wat het volgende jaar wordt omgewisseld;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen over wie partijen al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid de echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken voldoende naar voren gekomen dat de ouders niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen, omdat zij het niet eens kunnen worden over de invulling van de zorgregeling en de kinderalimentatie. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
De rechtbank zal partijen daarom ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. Er wordt inmiddels ruim een jaar, sinds de voorlopige voorzieningenprocedure, uitvoering gegeven aan een birdnesting-regeling, waarbij de vrouw en de man om de week in de echtelijke woning met de kinderen verblijven. Partijen zetten de birdnesting-regeling voort zolang nog niet vaststaat of de woning aan de man of de vrouw zal worden toebedeeld of dat de woning aan een derde zal worden verkocht. De vrouw wil vanaf het moment waarop die duidelijkheid er wel is en een der partijen de woning definitief heeft verlaten graag naar een regeling waarbij [minderjarige 1] om het weekend en [minderjarige 2] elk weekend bij de man is, omdat dit de wens van de kinderen zelf is. De man wil graag dat de huidige co-ouderschapsregeling wordt voortgezet.
De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen waarbij beide kinderen het ene weekend van donderdag uit school tot zondag 20.00 uur bij de man zijn en [minderjarige 2] het andere weekend van vrijdag uit school tot zondag 20.00 uur bij de man is. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij ruim contact hebben met de vader, gelet op de huidige co-ouderschapsregeling. In de vast te stellen regeling ligt de focus op de weekenden, omdat de vrouw met name in de weekenden werkt en op de zitting heeft aangegeven dat zij vooral doordeweeks
quality timemet de kinderen heeft. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de wensen van de kinderen zoals door de moeder aangegeven, die de kinderen ook zelf in het gesprek bij de rechter naar voren hebben gebracht. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij graag één weekend per twee weken bij de man wil zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat als zij ook tussendoor naar de man wil, dat mogelijk is, zoals ook door de vrouw op de zitting is toegezegd.
Met betrekking tot de vakanties en feestdagen zijn de ouders op de zitting overeengekomen dat deze bij helfte worden gedeeld, in onderling overleg. Daarnaast hebben zij afgesproken dat de kerstdagen tussen de ouders worden verdeeld en dat dit jaarlijks wisselt, en dat de kinderen met de jaarwisseling het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder zijn. De rechtbank zal conform deze overeenstemming van partijen beslissen, nu zij dit ook in het belang van de kinderen acht.
Gelet op de vast te stellen zorgregeling zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepalen.
Kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie vaststellen. Aangezien er op dit moment nog sprake is van birdnesting in de vorm van co-ouderschap en partijen de financiën nog delen, zal de rechtbank als ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie hanteren de (toekomstige) datum waarop de vrouw of de man de echtelijke woning verlaat om definitief ergens anders te gaan wonen. Aangezien dit een toekomstige datum betreft en nog onduidelijk is wanneer dit zal zijn, zal de rechtbank in redelijkheid de draagkracht van partijen en de vast te stellen kinderalimentatie berekenen aan de hand van de tarieven van 2025-I.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. De rechtbank stelt vast dat de vrouw en de man feitelijk uit elkaar zijn gegaan bij het treffen van de voorlopige voorzieningen in januari 2024. De rechtbank zal daarom rekenen met de tarieven van de periode 2024-I en de inkomensgegevens uit 2023.
De vrouw en de man zijn het eens over de berekening van de behoefte zoals door de vrouw overgelegd. Daarbij wordt uitgegaan van een inkomen van € 40.802,- per jaar aan de zijde van de vrouw en een inkomen van € 4.250,- per vier weken aan de zijde van de man. Er is sprake van een gemaximeerd NBGI van € 6.000,- per maand. De vrouw en de man zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen daarmee op € 1.470,- per maand komt in 2024. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 1.566,- per maand, te weten € 783,- per maand per kind.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders dient conform de aanbevelingen uit het tremarapport 2025 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)].
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 45.428,- per jaar, zoals blijkt uit haar jaaropgave 2024. Daarnaast gaat de rechtbank uit van een gemiddelde winst uit onderneming van € 27. [rekeningnummer 5] ,- per jaar (€ 24.283,- in 2023 en € 31.442,- in 2024), zoals blijkt uit de jaarstukken van haar eenmanszaak over 2023 en 2024. Hoewel de vrouw op de zitting heeft gezegd dat zij zal stoppen als ZZP’er vanwege de nieuwe regelgeving, heeft zij deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vrouw, ook als de zij stopt met haar huidige eenmanszaak, elders een soortgelijk inkomen kan verwerven. Rekening houdend met de MKB-winstvrijstelling, de zelfstandigenaftrek, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 4.890,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 1.479,- per maand, te weten
70% x [4.890 - (0,3 x 4.890 + 1.310)].
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een salaris van € 4.308,- per vier weken, zoals blijkt uit de salarisspecificaties in januari en februari 2025. Vast is komen te staan dat de man de enige aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 1] B.V. en dat die B.V. de enige aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 2] B.V. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man zichzelf een hoger salaris kan toekennen dan wel dividend aan zichzelf kan laten uitkeren. Op de zitting heeft de man gezegd dat hij in november 2024 een nieuw bedrijfspand heeft aangekocht, waarvoor hij al zijn reserves heeft benut. Volgens de jaarstukken van 2023 bedroegen de reserves € 449.071,-. De man heeft zijn stelling echter niet onderbouwd. Uit de stukken blijkt dat de man met [bedrijfsnaam 2] B.V. elk jaar winst maakt, € 78.385,- per jaar in 2022 en € 76.573,- per jaar in 2023. Deze winstbedragen zijn elk jaar aan de reserves van de B.V. toegevoegd. De man heeft gesteld dat de grootste opdrachtgever van [bedrijfsnaam 2] B.V. mogelijk in 2026 na een nieuwe aanbesteding wegvalt. De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man echter uit van de huidige gegevens en zal met dit mogelijk toekomstige scenario daarom geen rekening houden. Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de man jaarlijks een winst van zeker€ 75.000,- kan behalen en dat hij een derde van die winst als dividend aan zichzelf kan uitkeren, zodat genoeg winst in de B.V. achterblijft voor het waarborgen van de continuïteit van de vennootschap en het kunnen (blijven) voldoen van haar crediteuren. De rechtbank zal daarom rekening houden met een dividend van € 25.000,- per jaar.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 5.150,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 1.606,- per maand, te weten
70% x [5.150 - (0,3 x 5.150 + 1.310)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 1.479,- + € 1.606,- =) € 3.085,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen naar rato van zijn draagkracht (€ 1.606,- / € 3.085,- x € 1.566,- =) € 815,- per maand, te weten € 408,- per maand per kind.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 25% voor [minderjarige 1] en een zorgkorting van 35% voor [minderjarige 2] . Het bedrag aan zorgkorting bedraagt
€ 196,- per maand voor [minderjarige 1] (25% van € 783,-) en € 274,- per maand voor [minderjarige 2] (35% van € 783,-). De door de man te betalen kinderalimentatie zal dan ook worden vastgesteld op een bedrag van € 212,- per maand voor [minderjarige 1] en € 134,- per maand voor [minderjarige 2] .
Partneralimentatie
De vrouw heeft haar verzoek voor vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie ingetrokken, zodat de rechtbank daar niet meer op hoeft te beslissen.
Verdeling
De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2002 in [plaats 1] . Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. De vrouw en de man zijn vóór 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de huwelijksgemeenschap volgens artikel 1:100 BW bij helfte tussen de vrouw en de man wordt verdeeld.
Peildatum
Als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 7 februari 2024. Voor de waardering geldt – voor zover de vrouw en de man niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
Volgens partijen behoren de volgende zaken tot de huwelijksgemeenschap:
de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] en de daarbij behorende hypothecaire geldleningen en bankspaarplusrekening;
de inboedel;
de bankrekeningen;
e belegging bij Buxzero
de aandelen van [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V.;
de activa en de passiva van de eenmanszaak van de vrouw;
de auto van het merk Ford Focus ( [kenteken] );
schulden.
Ad. a) de echtelijke woning
Zoals is besproken op de zitting hebben de vrouw en de man na de zitting de echtelijke woning bindend laten taxeren door [makelaar] . Uit deze taxatie volgt een waarde van € 590.000,-. Op de zitting is gebleken dat beide partijen de woning willen overnemen. Aangezien de man bij zijn eerste verzoek al heeft aangegeven de woning toegedeeld te willen krijgen en de vrouw dit pas op de zitting na een wijziging van haar standpunt heeft aangekondigd, zal de man als eerste de mogelijkheid krijgen om de woning over te nemen. De rechtbank zal een spoorboekje opnemen onder het kopje ‘Beslissing’ voor de verdeling van de woning.
Ad. b) inboedel
Op de zitting zijn de vrouw en de man overeengekomen dat de inboedel in onderling overleg met gesloten beurzen wordt verdeeld. De rechtbank zal conform deze overeenstemming tussen partijen beslissen.
Ad. c) bankrekeningen
Door partijen zijn de volgende bankrekeningen naar voren gebracht:
een bankrekening bij ABN AMRO op naam van de man, eindigend op [rekeningnummer 1] ;
een bankrekening bij ABN AMRO op naam van beide partijen, eindigend op [rekeningnummer 2] ;
een bankrekening bij ABN AMRO op naam van de man, eindigend op [rekeningnummer 3] ;
een bankrekening bij ING op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 4] ;
een bankrekening bij ABN AMRO op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 5] ;
een bankrekening bij ING op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 6] ;
een bankrekening bij ABN AMRO op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 7] .
Op de zitting hebben de vrouw en de man overeenstemming bereikt over de bankrekeningen van partijen. Zij hebben afgesproken dat ieder de op eigen naam staande bankrekeningen houdt, onder de verplichting de saldi per de peildatum bij helfte te delen. Daarnaast hebben de vrouw en de man afgesproken dat de man de en/of rekening op eigen naam zal voortzetten, onder de verplichting de helft van het saldo per de peildatum aan de vrouw te betalen.
De bankrekening op naam van de vrouw bij KNAB valt onder de activa van de eenmanszaak
[bedrijfsnaam 3]en zal niet apart in de verdeling worden betrokken.
Ad. d) belegging Buxzero
De vrouw en de man zijn het erover eens dat de beleggingsrekening van Buxzero op naam van de man wordt toegedeeld aan de man onder de verplichting de helft van het saldo per de peildatum van € 1.082,93 aan de vrouw te betalen. De rechtbank zal conform de overeenstemming tussen partijen beslissen.
Ad. e) aandelen [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V.
De man heeft een waardebepaling laten maken van zijn aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. waarin de aandelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. in [bedrijfsnaam 2] B.V. zijn meegenomen. Uit deze waardebepaling volgt een waarde van € 451.550,-. Na de zitting heeft de vrouw een quickscan laten uitvoeren. Bij brief van 5 juni 2025 heeft zij aangegeven in te stemmen met deze waardebepaling van de man. De rechtbank zal daarom, conform de bereikte overeenstemming van partijen, de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. tegen een waarde van
€ 451.550,- toedelen aan de man, onder de verplichting dat hij de helft van deze waarde betaalt aan de vrouw.
Ad. f) activa en passiva eenmanszaak [bedrijfsnaam 3]
De vrouw en de man zijn het erover eens dat de (activa en passiva van de) eenmanszaak aan de vrouw worden toegedeeld, onder verdeling bij helfte van de waarde per de peildatum. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat de bankrekening op naam van de vrouw bij KNAB onderdeel is van de eenmanszaak, gaat de rechtbank ervan uit dat deze bankrekening in de verdeling van de waarde van de eenmanszaak wordt betrokken. Op de zitting hebben partijen afgesproken dat de vrouw de bankafschriften van deze rekening van zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift aan de man zal verstrekken.
Ad. g) auto
Op de zitting zijn de vrouw en de man overeengekomen dat de auto van het merk Ford Focus ( [kenteken] ) aan de vrouw wordt toegedeeld onder de verplichting om de helft van de waarde, volgens de ANWB-koerslijst, aan de man te betalen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad. h) schulden
De rechtbank overweegt allereerst dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen nu een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Voorop staat bovendien dat het niet mogelijk is door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikelen 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen partijen dient ieder van hen voor de helft bij te dragen in de schuld tenzij daarover anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW). Als één van partijen, daartoe aangesproken door de schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij (artikel 6:10 BW).
De man stelt dat hij na de peildatum schulden voor ‘de opbouw’ heeft betaald en dat die in de verdeling moeten worden meegenomen. Indien deze kosten niet kunnen worden verrekend, dan vordert hij de helft van het bedrag uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. De vrouw voert verweer en geeft aan dat de man haar hier niet bij betrokken heeft en dat hij degene was die alle beslissingen heeft genomen en de aannemer opdrachten heeft gegeven. De vrouw kan voorts niet vaststellen dat de werkzaamheden waarop de facturen zien, zijn uitgevoerd en of en wanneer ze zijn betaald.
De rechtbank is van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Onduidelijk is onder meer gebleven welke facturen betrekking hebben op ‘de opbouw’, of deze facturen voor of na de peildatum door de man zijn betaald en of en in hoeverre het bouwdepot daarvoor ontoereikend was. De man heeft een stapel stukken overgelegd die zijn standpunt zouden moeten onderbouwen, maar de man heeft nagelaten aan te geven hoe de rechtbank deze stukken dient te interpreteren. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de man afwijzen.
Vorderingen
Op de zitting heeft de vrouw haar vordering ten aanzien van het bedrag van € 186.000,- ingetrokken, zodat de rechtbank daar niet meer op hoeft te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2002 in [plaats 1] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
stelt met ingang van datum waarop de vrouw of de man de echtelijke woning verlaat, de zorgregeling vast volgens het volgende tweewekelijkse schema:
- de ene week zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man van donderdag uit school tot zondag
20
uur;
  • de andere week is [minderjarige 2] bij de man van vrijdag uit school tot zondag 20.00 uur;
  • de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte tussen partijen verdeeld, waarbij in ieder geval geldt dat de kerstdagen elk jaar tussen partijen worden gedeeld en dat deze dagen jaarlijks wisselen, en dat de kinderen jaarlijks wisselend met oud en nieuw bij de ene dan wel de andere ouder zijn;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van datum waarop de vrouw of de man de echtelijke woning verlaat, een kinderalimentatie € 212,- per maand voor [minderjarige 1] en € 134,- per maand voor [minderjarige 2] zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de (wijze van) verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen en bankspaarplusrekening:
1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) de woning is getaxeerd op een waarde van € 590,000,-;
b) de man dient binnen twee maanden na deze beschikking aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde bankspaarplusrekening ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de man, als kosten koper, voldaan;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de man de woning niet kan overnemen onder de onder 1) genoemde voorwaarden, dan wordt de woning toegedeeld aan de vrouw op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als genoemd onder 1), waarbij geldt dat waar man staat moet worden gelezen vrouw en omgekeerd en waarbij de termijn voor de vrouw om aan te tonen dat zij aan de onder 1) genoemde voorwaarden kan voldoen, ingaat op het moment waarop de onder 1) genoemde termijn voor de man is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen;
3) indien geen van partijen de woning kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen verstrekken binnen één week nadat de onder 2 genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan [makelaar] een gezamenlijke opdracht tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde bankspaarplusrekening ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2. de inboedel zal in onderling overleg tussen de vrouw en de man worden verdeeld, met gesloten beurzen;
3. aan iedere partij worden de saldi van de uitsluitend op zijn of haar naam staande bankrekeningen toegedeeld onder de verplichting om de helft van de saldi op de peildatum aan de ander te betalen;
4. aan de man wordt het saldo van de gezamenlijke bankrekening toegedeeld onder de verplichting om het saldo op de peildatum bij helfte met de vrouw te delen, waarna deze rekening uitsluitend op naam van de man zal worden gesteld;
5. het saldo van de beleggingsrekening bij Buxzero wordt aan de man toegedeeld onder de verplichting om de helft van het saldo op de peildatum van € 1.082,93 aan de vrouw te betalen;
6. de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. worden aan de man toegedeeld tegen een waarde van
€ 451.550,-, onder de verplichting de helft van deze waarde, te weten € 225.775,-, aan de vrouw te betalen;
7. de (activa en de passiva van de) eenmanszaak ‘ [bedrijfsnaam 3] ’ wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting de helft van de waarde per de peildatum aan de man te betalen, en de vrouw zal de bankafschriften van de bankrekening bij KNAB van zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift aan de man verstrekken;
8. de auto van het merk Ford Focus ( [kenteken] ) wordt aan de vrouw toegedeeld tegen de op de ANWB-koerslijst genoemde waarde voor aan-/verkoop tussen particulieren, onder de verplichting de helft van de waarde aan de man te betalen;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af al het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 9 juli 2025.