1.2.Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ om zijn eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’ te kunnen voeren.
2. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden die zien op het door verweerder in het bestreden besluit tegengeworpen mvv-vereiste al inhoudelijk zijn beoordeeld in de uitspraak van 7 november 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats.De rechtbank ziet in onderhavige procedure geen aanleiding om anders te oordelen dan de meervoudige kamer in voornoemde uitspraak al heeft gedaan. De rechtbank verwijst dan ook voor haar motivering naar deze uitspraak en maakt de rechtsoverwegingen van die uitspraak die zien op het mvv-vereiste de hare. Eisers betoog slaagt dus niet.
Bijzondere omstandigheden
3. Eisers beroep op bijzondere individuele omstandigheden slaagt evenmin. Uit het beleidvan verweerder volgt dat het aan de vreemdeling is om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen. Dat heeft eiser niet gedaan. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het een bewuste keuze is geweest om hierover bij de aanvraag niets aan te voeren. De rechtbank is van oordeel dat het gevolg van deze keuze is dat verweerder de stellingen die eiser hierover kort voor de zitting en op de zitting heeft ingenomen niet heeft kunnen wegen bij het bestreden besluit. Zowel eisers (niet onderbouwde) stelling dat hij gestraft zal worden voor het ontduiken van de dienstplicht, als de door hem gestelde economische situatie in Turkije, kunnen daarom geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4. Eisers beroep op de hoorplicht is ook inhoudelijk beoordeeld in de uitspraak van
7 november 2024.De rechtbank ziet in deze procedure geen aanleiding om anders te oordelen dan de meervoudige kamer in voornoemde uitspraak al heeft gedaan. De rechtbank verwijst dan ook voor haar motivering naar deze uitspraak en maakt de rechtsoverweging die op de hoorplicht ziet de hare. Voorgaande betekent dat het gebrek gepasseerd wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiser niet is benadeeld.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Nu de rechtbank op het beroep heeft beslist, bestaat er geen aanleiding meer tot het treffen van de gevraagde voorziening.
7. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, moet de minister de griffierechten aan eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).