ECLI:NL:RBDHA:2025:15159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.13194 en NL23.22796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het mvv-vereiste voor Turkse zelfstandigen in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel om als zelfstandige te werken. Deze aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen die als zelfstandige willen werken, per 1 oktober 2022 van kracht is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser, die betrekking hadden op het mvv-vereiste, al eerder waren beoordeeld in een uitspraak van de meervoudige kamer. Eiser had geen bijzondere individuele omstandigheden aangetoond die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat eiser geen relevante informatie had aangeleverd bij zijn aanvraag. De minister is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13194 (beroep) en NL23.22796 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 2002, van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. S. Arikan),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. S. Imami).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 3 mei 2023 voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen omdat hij niet over een geldige mvv [2] beschikte. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [3] Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 februari 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 25 maart 2024 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig Y. Göktas, tolk in de Turkse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1.
Deze zaak gaat over het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen die in Nederland als zelfstandige arbeid willen verrichten. [4] Per 1 oktober 2022 wordt van Turkse zelfstandigen verlangd dat zij (eerst) moeten beschikken over een mvv. Zij komen alleen nog op grond van het Turks associatierecht voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking als zij aan alle voorwaarden van de vergunning voldoen én er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat het verlangen van een mvv onevenredig is.
1.2.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ om zijn eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’ te kunnen voeren.
Mvv-vereiste
2. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden die zien op het door verweerder in het bestreden besluit tegengeworpen mvv-vereiste al inhoudelijk zijn beoordeeld in de uitspraak van 7 november 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats. [5] De rechtbank ziet in onderhavige procedure geen aanleiding om anders te oordelen dan de meervoudige kamer in voornoemde uitspraak al heeft gedaan. De rechtbank verwijst dan ook voor haar motivering naar deze uitspraak en maakt de rechtsoverwegingen van die uitspraak die zien op het mvv-vereiste de hare. Eisers betoog slaagt dus niet.
Bijzondere omstandigheden
3. Eisers beroep op bijzondere individuele omstandigheden slaagt evenmin. Uit het beleid [6] van verweerder volgt dat het aan de vreemdeling is om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen. Dat heeft eiser niet gedaan. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het een bewuste keuze is geweest om hierover bij de aanvraag niets aan te voeren. De rechtbank is van oordeel dat het gevolg van deze keuze is dat verweerder de stellingen die eiser hierover kort voor de zitting en op de zitting heeft ingenomen niet heeft kunnen wegen bij het bestreden besluit. Zowel eisers (niet onderbouwde) stelling dat hij gestraft zal worden voor het ontduiken van de dienstplicht, als de door hem gestelde economische situatie in Turkije, kunnen daarom geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Hoorplicht
4. Eisers beroep op de hoorplicht is ook inhoudelijk beoordeeld in de uitspraak van
7 november 2024. [7] De rechtbank ziet in deze procedure geen aanleiding om anders te oordelen dan de meervoudige kamer in voornoemde uitspraak al heeft gedaan. De rechtbank verwijst dan ook voor haar motivering naar deze uitspraak en maakt de rechtsoverweging die op de hoorplicht ziet de hare. Voorgaande betekent dat het gebrek gepasseerd wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiser niet is benadeeld.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Nu de rechtbank op het beroep heeft beslist, bestaat er geen aanleiding meer tot het treffen van de gevraagde voorziening.
7. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, moet de minister de griffierechten aan eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak NL24.13194:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak NL23.22796:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van in totaal € 371,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Dit verzoek is op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). gelijkgesteld met een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep.
4.Zie paragraaf B1/4.1.2 van de Vc 2000.
5.Uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, ECLI:NL:RBDHA:2024:18426.
6.Paragraaf B1/4.1.2 van de Vc 2000.