ECLI:NL:RBDHA:2025:15168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/668632 / FA RK 24-4603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met geschat inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2025 een beschikking gegeven in een alimentatiekwestie tussen een vrouw en een man, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht om kinderalimentatie met ingang van 9 februari 2024, waarbij zij een bedrag van € 168,- per kind per maand voor de eerste twee kinderen en € 194,- per maand voor het derde kind vroeg. De man voerde verweer, maar de rechtbank oordeelde dat de vrouw recht had op de gevraagde alimentatie, gezien het gebrek aan financiële transparantie van de man. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.731,- per maand, en de draagkracht van beide ouders berekend. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de man € 640,- per maand moest bijdragen, terwijl de vrouw € 1.091,- per maand zou bijdragen. De rechtbank heeft ook een zorgkorting toegepast, waardoor de uiteindelijke bijdrage van de man op € 208,- per maand kwam. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de man werd verplicht om de alimentatie bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is gegeven door de kinderrechter A.M.M. Vingerling, bijgestaan door griffier S.B. Boekema.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-4603
Zaaknummer: C/09/668632
Datum beschikking: 13 juni 2025

Alimentatie

Beschikking op het op 7 juni 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.G. de Jong te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier van de vrouw van 18 april 2025, met bijlagen;
  • het F9-formulier van de vrouw van 24 april 2025, met bijlagen;
  • het F9-formulier van de man van 29 april 2025, met bijlagen.
Op 16 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd. Door de vrouw zijn op de zitting nadere stukken overgelegd.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt – na vermindering op de zitting - verzoekt om met ingang van 9 februari 2024 de kinderalimentatie op € 168,- per kind per maand te bepalen voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en op € 194,- per maand voor [de minderjarige 3] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] , België;
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2021 te [geboorteplaats 2] , België;
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 11 juli 2024:
  • is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald;
  • is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader zijn: de ene week van donderdagmiddag uit school tot zaterdag 11.00 uur en de andere week van donderdagmiddag uit school tot zondag 16.00 uur, waarbij de vader de kinderen van school haalt en ook weer terugbrengt bij de moeder;
  • is een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij de kinderen:
­ in de zomervakantie: drie aaneengesloten weken bij de vader en drie aaneengesloten weken bij de moeder verblijven;
­ in de herfstvakantie: bij de vader verblijven;
­ in de kerstvakantie: in de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, en in de oneven jaren andersom, waarbij de kinderen altijd eerste kerstdag bij de moeder en tweede kerstdag bij de vader verblijven;
­ op de verjaardag van de vader en tijdens Vaderdag bij de vader verblijven;
­ op de verjaardag van de moeder en tijdens Moederdag bij de moeder verblijven;
- zijn partijen verwezen naar een traject ouderschapsbemiddeling.

Beoordeling

Aanvullende stukken
Door de man is bezwaar gemaakt tegen het op de zitting namens de vrouw overgelegde stuk (productie 16). Volgens de man is dit te laat ingediend en leidt het beginsel van de goede procesorde ertoe dat het stuk buiten beschouwing moet worden gelaten. De rechtbank zal hieraan voorbijgaan, omdat het aanvullende stuk zeer beperkt is in omvang, de man hierop adequaat heeft kunnen reageren en overigens ook zelf op de zitting heeft beaamd dat hij de in het processtuk genoemde woning in 2024 heeft gekocht.
Geraden gevolgtrekking
Volgens de vrouw kan haar verzoek tot kinderalimentatie reeds worden toegewezen omdat de man, in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet op eigen initiatief heeft aangegeven dat hij de in productie 16 genoemde woning heeft gekocht. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het inderdaad op de weg van de man had gelegen om dit kenbaar te maken, verbindt de rechtbank daaraan niet de door de vrouw voorgestane geraden gevolgtrekking, maar zij zal hier wel rekening mee houden in de hierna volgende berekening.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (7 juni 2024), omdat de man geen of beperkte inzage geeft in zijn financiële situatie en op de zitting gebleken is dat hij tot op heden niet heeft bijgedragen van de kosten voor de kinderen.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoeften) zijn. De behoefte van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte van hen vaststellen.
Voor het bepalen van die behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun relatie worden bepaald. De rechtbank zal daarbij het jaar 2023 als uitgangspunt nemen voor de berekening van de behoefte, nu dat het jaar is waarin partijen uiteen zijn gegaan.
Partijen zijn het niet eens over het NBI van de vrouw, zodat de rechtbank dat hierna zal berekenen. Hiervoor gaat de rechtbank uit van de volgende inkomensbestanddelen:
  • een gemiddelde winst uit onderneming (geëxtrapoleerd) over 2023 van € 79.352,-;
  • overige inkomsten uit werkzaamheden van € 13.146,- over 2023.
Op basis hiervan en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI op het moment van de samenleving op € 4.820,- per maand.
Partijen zijn het ook niet eens over het NBI van de man. Door de vrouw is gesteld dat de man een onderneming ( [bedrijfsnaam] B.V.) heeft. Bij gebrek aan verifieerbare stukken over 2023 schat zij zijn inkomen op € 88.668,- per jaar. De man heeft dit betwist. Volgens hem was zijn onderneming in 2022 en 2023 niet actief, zo blijkt ook uit de door hem overgelegde jaaropgaves over die periode. Hij had in 2023 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en dus inkomen uit loondienst. Deze arbeidsovereenkomst is nadien echter niet verlengd. Uit de overgelegde loonstroken volgt dat de man daarbij een inkomen had van € 5.500,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. De rechtbank zal dit als uitgangspunt nemen. Dat leidt tot een NBI aan de zijde van de man € 3.994,- per maand op het moment van samenleving.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2023 dus € 8.814,- per maand (€ 4.820
+€ 3.994). De rechtbank zal het NBGI niet maximeren, zoals gebruikelijk, omdat geen van beide partijen dit in zijn of haar berekening heeft gedaan. Op basis van voornoemd NBGI hadden partijen geen recht op een kindgebonden budget. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2023 leidt het voorgaande tot een behoefte van € 1.630,- per maand voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Geïndexeerd naar 2024 bedraagt deze behoefte € 1.731,- per maand (€ 577,- per kind per maand).
Door de vrouw is nog gesteld dat het tabelbedrag moet worden verhoogd met de netto kinderopvangkosten van [de minderjarige 3] . De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat in het tabelbedrag alle normale kosten zijn begrepen. De ‘normale’ kosten van de kinderopvang worden dus geacht te zijn verwerkt in het tabelbedrag. Zodanige hoge kosten voor kinderopvang in verband met de verwerving van inkomsten die niet (volledig) gecompenseerd worden door lagere uitgaven op andere posten, kunnen leiden tot een correctie op het tabelbedrag. Dit laatste is door de vrouw echter niet gesteld of onderbouwd, zodat de rechtbank voorbij zal gaan aan de door de vrouw aangedragen behoefte verhogende kosten.
De behoefte van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is daarom € 1.731,- per maand in 2024 (€ 577,- per maand per kind).
Draagkracht van de vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een gemiddelde winst uit onderneming over 2023 en 2024 van € 88.639,- per jaar. Daar komt nog een inkomen uit overige werkzaamheden van gemiddeld € 13.018,- over 2023 en 2024 bij.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 6.215,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [6.215 – (1.864 + 1.270)] = € 2.156,- per maand.
Draagkracht van de man
Partijen zijn het ook niet eens over de draagkracht van de man. De man heeft ten aanzien van zijn huidige inkomen enkel de aangifte inkomstenbelasting over 2023 overgelegd, waaruit een zeer beperkt inkomen volgt dat ook niet overeenstemt met het onder de behoefte meegenomen inkomen uit loondienst. Uit de jaaropgaves van de onderneming van de man over 2023 en 2024 volgt dat hij geen inkomen heeft gehad. Hoewel door de man is gesteld dat hij geen inkomen heeft en daarom een minimale draagkracht van € 50,- per maand heeft, kan de rechtbank op basis van de summiere door de man overgelegde gegevens niet vaststellen wat het inkomen van de man is (geweest). Dat de man in 2024 een woning heeft gekocht, waarbij hij een hypotheek van € 317.500,- is aangegaan en door de vrouw conservatoir beslag is gelegd op de bankrekening waarop (een deel van) de overwaarde van de voormalig echtelijke woning was gestort, maakt dat de rechtbank vraagtekens zet bij de juistheid voor de door hem wel overgelegde gegevens. Temeer nu de man van al het hiervoor gaande niet uit eigen beweging melding heeft gemaakt of hierover inzage heeft verschaft. De stelling van de man dat hij wordt onderhouden door giften en leningen van familie en vrienden en op basis daarvan de hypotheek heeft kunnen afsluiten, acht de rechtbank – mede gelet op het ontbreken van enige onderbouwing en in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onaannemelijk. Het had op de weg van de man gelegen om inzage te geven in zijn inkomenssituatie. Nu hij dit onvoldoende heeft gedaan, zal de rechtbank hieruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Zij zal daarbij het door de vrouw geschatte inkomen van € 88.668,- per jaar als uitgangspunt nemen.
Op basis hiervan, berekent de rechtbank zijn NBI in 2024 op € 4.399,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening. Omdat het NBI van de man ook hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [4.399 – (1.320 + 1.270)] = € 1.266,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 3.422,- per maand (€ 2.156 + € 1.266). Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.266 / 3.422 x 1.731 = € 640,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 2.156 / 3.422 x 1.731 =
€ 1.091,-
samen € 1.731
Van de totale behoefte van de kinderen komt een gedeelte van € 640,- per maand, wat neerkomt op € 213,- per maand per kind voor rekening van de man. Een gedeelte van € 1.091,- per maand, wat neerkomt op € 364,- per maand per kind, komt voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Omdat de man gemiddeld minder dan drie dagen per week de zorg heeft voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , geldt een percentage van 25. De zorgkorting bedraagt dan € 432,- per maand (25% van € 1.731,-).
Aandeel onderhoudsplichtige
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan € 208,- per maand (€ 640 -/- € 432). De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 7 juni 2024 een kinderalimentatie ten behoeve van:
­ [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ;
­ [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] , België;
­ [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2021 te [geboorteplaats 2] , België;
van € 69,- per maand, per kind zal betalen (€ 208,- in totaal), telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 13 juni 2025.