ECLI:NL:RBDHA:2025:15173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/663209 / FA RK 24-1958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en zorgregeling voor minderjarige na advies bijzondere curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die gehuwd zijn sinds 2017 en samen een minderjarig kind hebben. De vrouw heeft de Spaanse nationaliteit, terwijl de man de Canadese en Italiaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw en een zorgregeling waarbij het kind bij de man verblijft op bepaalde dagen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen tot echtscheiding en nevenvoorzieningen beoordeeld. De vrouw heeft verzocht om een zorgregeling waarbij het kind op dinsdag en donderdag bij de man verblijft en op zaterdag bij de vrouw, terwijl de man een gelijkwaardige rol als ouder wenst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders moeizaam is en dat er behoefte is aan hulpverlening. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld die in lijn is met het advies van de bijzondere curator, waarbij de veiligheid van het kind voorop staat. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 304,- per maand, met ingang van 13 maart 2024. De verdeling van de huwelijksgemeenschap is pro forma aangehouden tot 15 juli 2025, waarbij partijen de gelegenheid hebben gekregen om overeenstemming te bereiken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-1958, FA RK 24-1961 (echtscheiding), FA RK 24-4464 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/663209, C/09/663213 (echtscheiding), C/09/668335 (verdeling)
Datum beschikking: 23 juni 2025
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikkingop de op 13 maart 2024 ingekomen verzoeken van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Devkinandan te ’s-Gravenhage en mr. M.J. de Vries te Amsterdam.
en
[de man],
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. V.L.T. van Roy te Leiden,
waarbij partijen in beide procedures over en weer als belanghebbende worden aangemerkt.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw;
  • het verzoekschrift van de man;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift van de man;
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift van de vrouw;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, van de vrouw;
- het verslag van de bijzondere curator van 10 april 2025;
- het F9-formulier van de man van 16 mei 2025, met bijlagen;
- het F9-formulier van de vrouw van 16 mei 2025, met bijlagen;
- de e-mail van de man van 16 mei 2025, met bijlagen;
- de e-mail van de man van 17 mei 2025, met bijlage;
- het F9-formulier van de vrouw van 19 mei 2025, met bijlagen;
- de F9-formulieren van de vrouw van 21 mei 2025, met bijlagen;
- de e-mail van de man van 22 mei 2025, met bijlage.
[minderjarige] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.
Op 26 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar beide advocaten;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator, vergezeld van een student-stagiair;
  • E. Garcia namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
- de e-mail van de vrouw van 27 mei 2025.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2017 te [plaats 1] .
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
- De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
- De vrouw heeft de Spaanse nationaliteit en de man heeft de Canadese en Italiaanse nationaliteit.
- Deze rechtbank heeft op 15 februari 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende:
­ toevertrouwing van [minderjarige] aan de vrouw;
­ vaststelling van een voorlopige zorgregeling, waarbij [minderjarige] contact heeft met de man:
- iedere dinsdag uit school tot 19.30 uur, waarbij [minderjarige] eet bij de man;
- iedere donderdag uit school tot 18.00 uur, waarbij [minderjarige] eet bij de vrouw;
- iedere zaterdag van 12.00 uur tot 17.00 uur, waarbij [minderjarige] eet bij de vrouw;
waarbij er een door de man te kiezen volwassene (in de nabijheid en) beschikbaar is waar [minderjarige] naartoe kan lopen indien zij hulp nodig heeft voor de man (op de wijze zoals beschreven in het lichaam van voormelde beschikking);
­ toedeling van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats 2] aan de man;
­ verwijzing van partijen naar een voor hen bekende mediator.
­ Bij beschikking van deze rechtbank van 19 december 2024 is:
­ aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] naar Portugal te reizen van 29 december 2024 tot 5 januari 2025;
­ bepaald dat [minderjarige] van dinsdag 24 december 2024, 13.00 uur tot woensdag 25 december 2024, 13.00 uur, en van donderdag 26 december 2024, 17.00 uur tot zaterdag 28 december 2024, 13.00 uur bij de man verblijft, waarbij heeft te gelden dat de overnachting alleen plaatsvindt wanneer één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man, bij de man overnacht wanneer [minderjarige] daar de nacht doorbrengt;
­ Bij beschikking van deze rechtbank van 16 januari 2025 is:
­ een vakantieregeling vastgesteld voor de voorjaarsvakantie, meivakantie en zomervakantie 2025, waarbij – voor zover van belang – [minderjarige] in de zomervakantie drie weken met de vrouw naar het buitenland mag reizen, waarbij minimaal twee maanden van tevoren aan de man wordt doorgegeven of dit de eerste of laatste drie weken van de zomervakantie betreffen. De man is gerechtigd om een week met [minderjarige] thuis of op een vakantiebestemming door te brengen, mits één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man de gehele vakantie en tijdens de reis permanent aanwezig is, en waarbij de man minimaal zes weken van tevoren bij de vrouw aangeeft of en wanneer hij op vakantie zal gaan met [minderjarige] .
­ bepaald dat de man tijdens de contactmomenten met [minderjarige] – zowel binnenshuis als buitenshuis – een volwassene moet regelen die in de directe nabijheid aanwezig is;
­ mr. J.E.C. Verhoeff benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] .
Verzoek en verweer
Verzoek van de vrouw (C/09/663209)
Het verzoek van de vrouw, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] , in die zin dat [minderjarige] bij de man verblijft:
- iedere dinsdag uit school tot 19.30 uur, waarbij [minderjarige] eet bij de man;
- iedere donderdag uit school tot 18.00 uur, waarbij [minderjarige] eet bij de vrouw;
- iedere zaterdag van 12.00 uur tot 17.00 uur, waarbij [minderjarige] eet bij de vrouw;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 800,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 4 maart 2024, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en ingangsdatum;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw, waarbij:
- de echtelijke woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats 2] zal worden verkocht aan een derde, waarbij primair wordt verzocht te bepalen dat geen van partijen aanspraak zal maken op gelden en subsidiair (indien de man huurpenningen vraagt) vaststelling van een gebruiksvergoeding van € 1.500,- per maand;
- de vakantiewoning in Portugal ten goede van [minderjarige] zal komen en daarom buiten de verdeling blijft;
- de inboedel wordt verdeeld conform de door de vrouw overgelegde inboedellijst;
- de auto met kenteken [kenteken] toe te delen aan de vrouw, althans van de gezamenlijke rekening een kleine auto aan te schaffen;
De man voert – onder referte voor het overige – op dit moment nog verweer tegen de verzochte zorgregeling, kinderalimentatie en verdeling, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man, zelfstandig verzocht om een nevenvoorziening tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] , in die zin dat [minderjarige] drie dagen en nachten per week bij de man zal verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties.
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte zorgregeling, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verzoek van de man (C/09/663213)
Het verzoek van de man strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] in die zin dat [minderjarige] in de even weken bij de man zal verblijven en in de oneven weken bij de vrouw en een verdeling van de vakanties bij helfte;
  • verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert – onder referte voor het overige – op dit moment verweer tegen de verzochte zorgregeling en verdeling, welke verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw zelfstandig verzocht om een nevenvoorziening tot:
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel
van de vrouw, inhoudende:
­ vaststelling van een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning van € 1.500,- per maand voor met ingang van 4 maart 2024;
­ bepaling dat de echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 2] zal worden verkocht aan een derde binnen een jaar en conform het ‘spoorboekje’;
­ bepaling dat de het huis in Portugal wordt toegedeeld aan de vrouw (en [minderjarige] );
­ bepaling dat de vrouw en [minderjarige] in het appartement aan de [adres 2] te [plaats 2] kunnen blijven wonen zonder bedreigingen van de man totdat de echtelijke woning verkocht is;
­ bepaling dat de vrouw toegang krijgt tot de gezinsauto of daarvoor gecompenseerd wordt;
­ vaststelling dat de man een bedrag van € 40.000,- dient te vergoeden aan de gemeenschap.
Beoordeling
I.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid (ouderschapsplan)
Op grond van artikel 815 tweede lid Rv moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldoende aannemelijk geworden dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 tweede lid Rv. De rechtbank zal daarom de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar. De man heeft hiermee ingestemd. Nu ook niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet, zal de rechtbank het verzoek toewijzen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepalen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Zorgregeling
Conform de voorlopige zorgregeling die in de procedure tot voorlopige voorzieningen is vastgesteld, verblijft [minderjarige] op dit moment – kort samengevat – op dinsdag en donderdag na schooltijd en zaterdag overdag bij de man. Vanwege de ziekte van de man (ALS) is bepaald dat daarbij steeds een volwassene aanwezig dient te zijn, om te voorkomen dat [minderjarige] de verantwoordelijkheid en zorg krijgt voor haar vader of onveilige situaties ontstaan. Aan de bijzondere curator is in dit kader gevraagd om te onderzoeken welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is en wat daarvoor eventueel nodig is. Uit het verslag dat de bijzondere curator naar aanleiding van gesprekken met zowel de ouders (apart en gezamenlijk) als [minderjarige] heeft gevoerd, volgt dat tussen de ouders sprake is van een zeer moeizame communicatie. [minderjarige] heeft hier duidelijk last van en vertoont signalen van loyaliteitsproblematiek. Er is daarom hulpverlening nodig, zowel voor [minderjarige] als voor de ouders om deze situatie te doorbreken. De bijzondere curator concludeert dat de voorlopige zorgregeling – zonder overnachtingen en in aanwezigheid van een volwassene bij de man – het meest in het belang van [minderjarige] is.
De vrouw kan zich vinden in het advies van de bijzondere curator. Hoewel zij het van belang vindt dat [minderjarige] en de man regelmatig contact met elkaar hebben, is de man naar haar mening niet meer in staat om een kind te verzorgen en veiligheid te bieden, zowel fysiek als mentaal. De vrouw heeft daarbij ook de wens geuit om af en toe ook een geheel weekend met [minderjarige] door te kunnen brengen. De man wil een uitgebreidere zorgregeling. Hij wil een met de moeder gelijkwaardige rol als ouder en op een vrije, flexibele manier contact hebben met zijn dochter. Naar zijn zeggen is nooit sprake geweest van onveilige situaties en hij is van mening dat de vrouw zijn ziekte gebruikt om tot een beperkte zorgregeling te komen. Het is – gelet op het progressieve verloop van zijn ziekte – juist van belang dat hij nu nog een belangrijke rol kan spelen in het leven van [minderjarige] . Daarnaast heeft [minderjarige] van de zijde van de man ook nog twee halfbroers en het is van belang dat zij ook hen regelmatig kan zien.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals in de eerdere uitspraken ook al is benoemd, bevindt [minderjarige] zich in een complexe situatie, waarbij zij wordt geconfronteerd met zowel de (problematische) echtscheiding van haar ouders als de progressieve ziekte van haar vader. De rechtbank stelt voorop dat [minderjarige] op een onbelaste, zorgeloze en prettige manier regelmatig tijd moet kunnen doorbrengen met haar vader. Tegelijkertijd moet de veiligheid van [minderjarige] steeds kunnen worden gegarandeerd. Daarbij gaat het niet alleen om haar concrete fysieke veiligheid maar ook om haar gevoel van veiligheid en haar gevoel dat zij kind kan zijn bij haar vader zonder zich zorgen te maken over hem of over de situatie. Zoals ook al in de beschikkingen van 15 februari 2024 en 16 januari 2025 is benoemd, dient met het oog op dit laatste aspect steeds de aanwezigheid van een volwassene nodig bij het contact tussen de man en [minderjarige] . De reden hiervoor is niet gelegen in twijfel over de opvoedvaardigheden van de man. Deze voorwaarde is bedoeld om ervoor te zorgen dat [minderjarige] geen verantwoordelijkheid en zorg krijgt voor de man, temeer als er onverhoopt iets gebeurt. De man heeft op de zitting weliswaar opnieuw betoogd dat dit onnodig is, onder verwijzing naar medische verklaringen, maar de rechtbank ziet daarin geen omstandigheden die leiden tot een andere conclusie.
Gelet hierop zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen die ongeveer gelijk is aan de zorgregeling die is vastgesteld bij de voorlopige voorzieningen. Deze zorgregeling biedt aan [minderjarige] de mogelijkheid om regelmatig contact te hebben met haar vader en is ook in lijn met het advies van de bijzondere curator. Zoals ook door de bijzondere curator is benoemd, zal de rechtbank daarbij een duidelijke gekaderde regeling vaststellen, inclusief tijdstippen, zodat hierover zo min mogelijk discussie kan ontstaan. Daarnaast zal de rechtbank vaststellen dat [minderjarige] één weekend per maand (steeds het vierde weekend, voor het eerst in week 30) het hele weekend bij de vrouw is. Dit loopt ook door in een vakantie, zodat het steeds een reeks volgt van: week 30, week 34, week 38, (zo telkens door om de vier weken, dus na week 52 van 2025, weer in week 4 en week 8 in 2025, enzovoorts. Omdat het jaar 2026 53 weken heeft, zal week 53 buiten de telling worden gelaten, zodat dezelfde reeks als 2025 en 2026 steeds voortduurt (tot en met week 52 en dan weer week 4 enz. het jaar daarop). Ter compensatie van de volledige weekends bij de vrouw zal [minderjarige] op zaterdag langer bij de man zijn. Dit leidt tot de volgende zorgregeling, waarbij [minderjarige] bij de man verblijft:
  • elke dinsdag na schooltijd tot 19.30 uur, met avondeten bij de man. De man haalt [minderjarige] uit school, de vrouw haalt [minderjarige] weer op bij de man;
  • elke donderdag na schooltijd tot 18.00 uur, zonder avondeten (dus avondeten bij de vrouw). De man haalt [minderjarige] uit school, de vrouw haalt [minderjarige] weer op bij de man;
  • drie zaterdagen per maand van 10.00 uur tot 19.30 uur, met avondeten bij de man.
Daarbij geldt dat in geval in het weekend (één van) de zussen van de man aanwezig is, [minderjarige] wel bij de man zal kunnen overnachten. De vrouw heeft hier op de zitting ook mee ingestemd. Wanneer de zus(sen) van de man er zijn, zal [minderjarige] dat weekend van zaterdag 12.00 uur tot zondag na het avondeten bij de man (en haar tante(s)) zijn. De man zal de vrouw wel steeds minimaal drie weken van tevoren ervan op de hoogte stellen dat (een van) zijn zus(sen) tijdens een weekend bij hem zal zijn en dat [minderjarige] dus bij hem kan overnachten. Wanneer dit valt in een weekend waarin [minderjarige] volgens de reguliere regeling bij de vrouw zou doorbrengen, dan zal het weekend waarin [minderjarige] bij de vrouw verblijft worden verplaatst naar het weekend ervoor (dus: het derde weekend in de reeks van vier). Daarna wordt de reguliere regeling weer gevolgd (voorbeeld: de zuster van de man is in het weekend van week 16 bij de man, dan is [minderjarige] in plaats van het weekend van week 16, in het weekend van van week 15 volledig bij de vrouw. Daarna verblijft zij vervolgens weer in week 20 en week 24 enz. volledig bij de vrouw).
Verdeling van de vakanties
De man verzoekt om een verdeling van de (school)vakanties bij helfte. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet haalbaar is, gelet op het hiervoor beschrevene. Zij beseft terdege dat dit voor de man heel moeilijk is doch zij moet een beslissing nemen die het meest in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank zal daarom een vakantieregeling vaststellen in lijn met de verdeling zoals deze eerder voorlopig is vastgesteld. Voor de zomervakantie van 2025 geldt dat deze al bij beschikking van 19 december 2024 en 16 januari 2025 voorlopig is vastgesteld en de rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken. Voor de overige vakanties komt de rechtbank komt tot de volgende regeling voor 2025 en de daarop volgende jaren:
  • zomervakantie: [minderjarige] verblijft drie weken met de vrouw in het buitenland , waarbij de vrouw minimaal twee maanden van tevoren aangeeft of dit de eerste of laatste drie weken van de zomervakantie zullen zijn. De man is gerechtigd om één week met [minderjarige] thuis of op een vakantiebestemming naar keuze door te brengen, mits één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man de gehele vakantie en tijdens de reis permanent in de directe omgeving (dus in hetzelfde huis of voertuig) aanwezig is. De man zal minimaal zes weken van tevoren aangeven of en wanneer hij op vakantie zal gaan met [minderjarige] . In het geval de vrouw de eerste drie weken met [minderjarige] is, de man de vijfde of zesde week mag gaan, van zaterdag tot zaterdag. Ingeval de vrouw de laatste drie weken gaat, kan de man de eerste of tweede week kiezen.
  • herfstvakantie: [minderjarige] verblijft bij de vrouw;
  • kerstvakantie: [minderjarige] verblijft van 24 december 13.00 uur tot 25 december 13.00 uur, en van 26 december 17.00 uur tot 28 december 13.00 uur bij de man, waarbij heeft te gelden dat de overnachting alleen plaatsvindt wanneer één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man, bij de man overnacht wanneer [minderjarige] daar de nacht doorbrengt;
  • voorjaarsvakantie: van donderdag 13.00 uur tot zaterdag 13.00 uur, mits één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man bij de man overnacht wanneer [minderjarige] daar de nacht doorbrengt;
  • meivakantie: [minderjarige] verblijft een hele week bij de vrouw, waarbij zij eventueel met [minderjarige] naar het buitenland kan reizen, waarbij ze minimaal zes weken van tevoren bij de man aangeeft in welke week dit zal zijn. In de andere week van de meivakantie verblijft [minderjarige] van donderdag 13.00 uur tot zaterdag 13.00 uur bij de man, onder dezelfde voorwaarden als benoemd onder de voorjaarsvakantie;
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van alle vakanties dat de reguliere zorgregeling zal doorlopen wanneer de volwassen zonen of zussen van de man niet beschikbaar zijn, of wanneer voormelde vakantieregeling om een andere reden geen doorgang kan vinden.
Mediation
Op de zitting is uitgebreid gesproken over de problematische verhouding tussen partijen. De kern van de problematiek lijkt daarbij gelegen in een gebrek aan onderling vertrouwen. De man heeft het gevoel dat de vrouw zijn ziekte gebruikt om het contact tussen hem en [minderjarige] te beperken. De vrouw heeft er geen vertrouwen in dat [minderjarige] veilig is bij de man; zij is bang dat er iets met [minderjarige] zal gebeuren of dat zij een nare ervaring opdoet bij de man. Op de zitting is gesproken over de inzet van hulpverlening om dit te doorbreken, zoals ook door de bijzondere curator is geadviseerd. Partijen hebben daarbij – ook omdat zij zo snel mogelijk willen starten – op de zitting ingestemd met het volgen van een mediationtraject. De rechtbank zal partijen daarom verwijzen naar een voor hen bekende mediator. In de mediation zal bouwen aan onderling vertrouwen voorop staan. Ook kan in de mediation worden gesproken over de wijze waarop de ouders invulling gaan geven aan voormelde zorgregeling, en de wijze waarop zij communiceren rondom de zorgregeling.
Zowel [minderjarige] als de ouders hebben behoefte aan duidelijkheid en rust. Om die reden hebben voormelde beslissingen te gelden als eindbeslissingen en zal het verloop van de mediation niet van invloed zijn op de vastgestelde zorgregeling. De rechtbank geeft daarbij aan de ouders mee dat zij [minderjarige] het grootst denkbare cadeau geven wanneer zij onbelast contact kan hebben met beide ouders. Zij drukt de ouders dan ook op het hart zich tot het uiterste in te spannen en hun eigen gevoelens van pijn, boosheid, verdriet, teleurstelling, angst en misschien wel wanhoop opzij te zetten om de mediation tot een succes te maken. Dit betekent dat zij en op een constructieve wijze afspraken te maken.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (te weten: 13 maart 2024), omdat de man vanaf dit moment in alle redelijkheid rekening kon houden met een te betalen bijdrage aan kinderalimentatie.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van [minderjarige] is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun huwelijk worden bepaald. De rechtbank zal daarbij het jaar 2024 als uitgangspunt nemen.
De rechtbank zal allereerst het NBI van de vrouw berekenen. Hiervoor gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 71.148,- bruto per jaar, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en een eindejaarsuitkering van € 5.905,- per jaar. Op basis hiervan en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI op het moment van het huwelijk op € 4.746,- per maand.
Voor de berekening van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 95.678,- bruto over 2024. Dit leidt tot een NBI op het moment van huwelijk van € 4.974,-.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2024 € 9.720,- per maand (€ 4.746
+€ 4.974
). Dit wordt gemaximeerd tot een NBGI van € 6.000,- per maand. Op basis van dit NBGI hadden partijen geen recht op een kindgebonden budget. Het voorgaande leidt tot een behoefte van € 880,- per maand voor [minderjarige] in 2024.
Draagkracht van de vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van dezelfde gegevens als ten aanzien van de behoefte. Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis hiervan en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 4.924,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Daarbij speelt nog de vraag of voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw moet worden uitgegaan van haar werkelijke woonlast in plaats van het woonbudget. Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw op dit moment geen woonlasten heeft – los van de vraag of de vrouw een bijdrage aan huur aan de man zou moeten betalen voor haar verblijf in de woning aan de [adres 2] – is dit een tijdelijke situatie. De vrouw zal na de afwikkeling van de echtscheiding op zoek gaan naar eigen woonruimte, waarbij zij in ieder geval weer woonlasten zal hebben. De rechtbank acht het daarom redelijk om, zoals gebruikelijk, het woonbudget als uitgangspunt te nemen.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [4.924 – (1.477 + 1.270)] = € 1.524,- per maand.
Draagkracht van de man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank net als bij de behoefte uit van zijn bruto jaarsalaris over 2024. Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2024 op € 4.974,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Bij de bepaling van de draagkracht van de man zal de rechtbank, in afwijking van het uitgangspunt van een forfaitaire woonlast van 30% van het NBI, een woonlast van € 500,- meenemen. Gebleken is dat de woning waarin de man woont – en waarvan hij in staat zal worden gesteld om deze over te nemen – vrij is van hypotheek. De man beschikt daarnaast over een vermogen uit een nalatenschap. Hij heeft daarmee aanzienlijk lagere woonlasten dan het woonforfait. Omdat woonlasten meer omvatten dan enkel hypotheeklasten, vindt de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een maandelijkse woonlast van € 500,- redelijk.
Omdat het NBI van de man ook hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule als voor de vrouw gebruiken, met dien verstande dat voor de woonlast een bedrag van € 500,- meegenomen zal worden, zoals hiervoor besproken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [4.974 – (500 + 1.270)] =
€ 2.243,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 3.767,- per maand (€ 1.524 + € 2.243). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] van € 880,- per maand te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 2.243 / 3.767 x 880 = € 524,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.524 / 3.767 x 880 =
€ 356,-
samen € 880,-
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 524,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 356,- per maand komt voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Omdat de man gemiddeld minder dan drie dagen per week de zorg heeft voor [minderjarige] , geldt een percentage van 25. De zorgkorting bedraagt dan € 220,- per maand ((25% van € 880,-).
Aandeel onderhoudsplichtige
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan € 304,- per maand (€ 524 -/- € 220). De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Verdeling
Op de zitting is uitgebreid gesproken over de verdeling van het huwelijkse vermogen van partijen. Daarbij spelen verschillende geschilpunten. Gelet op deze geschilpunten is besproken dat aan partijen de mogelijkheid zal worden geboden om te met elkaar in gesprek te gaan en hierover alsnog overeenstemming te bereiken, of in ieder geval op bepaalde onderdelen. De rechtbank heeft partijen hiertoe in de gelegenheid gesteld en verzocht om de rechtbank uiterlijk op 16 juni 2025 hierover te berichten. De rechtbank heeft echter nog niet van partijen vernomen. Zij zal daarom de verdeling pro forma aanhouden tot 15 juli 2025 en verzoekt partijen om de rechtbank zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 7 juli 2025 op de hoogte stellen of zij (gedeeltelijk) overeenstemming hebben bereikt. Zoals ook op de zitting besproken, zal de rechtbank, indien en voor zover partijen geen overeenstemming hebben bereikt, bij beschikking beslissen over de geschilpunten in het kader van de verdeling.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] 2017 te [plaats 1] ;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij vrouw;
bepaalt dat [minderjarige] bij de man zal zijn:
  • elke dinsdag na schooltijd tot 19.30 uur, met avondeten bij de man. De man haalt [minderjarige] uit school, de vrouw haalt [minderjarige] weer op bij de man;
  • elke donderdag na schooltijd tot 18.00 uur, zonder avondeten. De man haalt [minderjarige] uit school, de vrouw haalt [minderjarige] weer op bij de man;
  • drie zaterdagen per maand van 10.00 uur tot 19.30 uur, met avondeten bij de man;
bepaalt een verdeling van de vakanties, waarbij [minderjarige] :
  • in de herfstvakantie bij de vrouw verblijft;
  • in de kerstvakantie van 24 december 13.00 uur tot 25 december 13.00 uur, en van 26 december 17.00 uur tot 28 december 13.00 uur bij de man verblijft, waarbij heeft te gelden dat de overnachting alleen plaatsvindt wanneer één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man, bij de man overnacht wanneer [minderjarige] daar de nacht doorbrengt;
  • in de voorjaarsvakantie bij de man verblijft van donderdag 13.00 uur tot zaterdag 13.00 uur, mits één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man bij de man overnacht wanneer [minderjarige] daar de nacht doorbrengt;
  • in de meivakantie een hele week bij de vrouw verblijft, waarbij zij eventueel met [minderjarige] naar het buitenland kan reizen, waarbij ze minimaal zes weken van tevoren bij de man aangeeft in welke week dit zal zijn. In de andere week van de meivakantie verblijft [minderjarige] van donderdag 13.00 uur tot zaterdag 13.00 uur bij de man, onder dezelfde voorwaarden als benoemd onder de voorjaarsvakantie;
  • in de zomervakantie drie weken met de vrouw in het buitenland verblijft, waarbij de vrouw minimaal twee maanden van tevoren aangeeft of dit de eerste of laatste drie weken van de zomervakantie zullen zijn. De man is gerechtigd om één week met [minderjarige] thuis of op een vakantiebestemming naar keuze door te brengen, mits één van de volwassen zonen of één van de zussen van de man de gehele vakantie en tijdens de reis permanent in de directe omgeving aanwezig is. De man zal minimaal zes weken van tevoren aangeven of en wanneer hij op vakantie zal gaan met [minderjarige] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 13 maart 2024 een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 304,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de verdelingaan tot
15 juli 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 23 juni 2025.