ECLI:NL:RBDHA:2025:15198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.21962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning. De verzoeker had zijn verblijfsvergunning voor arbeid als kennismigrant met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 ingetrokken gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 1 juni 2023, waarin het bezwaar van de verzoeker gegrond werd verklaard, heeft de minister opnieuw een besluit genomen dat het bezwaar ongegrond verklaarde. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, en kende een schadevergoeding van € 2.000,- toe, rekening houdend met een eerdere schadevergoeding van € 500,- die al was toegekend. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de verweerder toegerekend, omdat de overschrijding voortkwam uit herhaalde besluitvorming op bezwaar. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten van € 226,75 aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21962

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kennis).

Procesverloop

1. Met het primaire besluit van 4 december 2020 heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker voor het verblijfsdoel ‘arbeid als kennismigrant’ met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 ingetrokken.
1.1.
Met het besluit van 2 september 2021 heeft verweerder het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen heeft verzoeker beroep ingesteld. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dat beroep bij uitspraak 1 juni 2023 gegrond verklaard en het besluit van 2 september 2021 vernietigd (AWB 21/5724).
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, maar wel de intrekkingsdatum gewijzigd naar de datum van het primaire besluit, te weten 4 december 2020.
1.3.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij tevens verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen waren uitgenodigd voor de zitting van de meervoudige kamer op 22 juli 2025. De rechtbank heeft bij bericht van 10 juli 2025 aan verzoeker gevraagd om het procesbelang nader toe te lichten. Verzoeker heeft op 18 juli 2025 gereageerd.
1.6.
Bij brief van 21 juli 2025 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met handhaving van het verzoek om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.7.
Partijen hebben laten weten niet ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding daarom niet ter zitting behandeld.

Schadevergoeding redelijke termijn

2. De rechtbank oordeelt als volgt over het verzoek om schadevergoeding.
2.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat de redelijke termijn voor een procedure over binnenkomst, verblijf en uitzetting van vreemdelingen in twee instanties in beginsel twee jaar bedraagt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1432, onder 7.1). De behandeling van het bezwaar mag in beginsel ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep in beginsel ten hoogste anderhalf jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen. Als zich de situatie voordoet dat een besluit door de rechtbank wordt vernietigd en dat leidt tot herhaalde besluitvorming op bezwaar, dient de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan de verweerder te worden toegerekend en is dat slechts anders als de rechtbank de redelijke behandelingsduur voor een beroep heeft overschreden.
2.2.
De redelijke termijn is in dit geval op 31 december 2020 – op die dag heeft verzoeker namelijk bezwaar gemaakt – aangevangen. De rechtbank neemt aan dat met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 januari 2025, in de zaken NL23.10608 en NL24.19731, de spanning en frustratie bij verzoeker, veroorzaakt door de lange duur van de procedure over de intrekking van zijn verblijfsvergunning, is geëindigd. In die uitspraak is geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor zover verzoeker al rechten zou hebben ontleend aan artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80, die rechten verloren zijn gegaan. Die uitspraak is onherroepelijk. Verzoeker kon dus vanaf dat moment weten dat de onderhavige procedure over de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet meer kon leiden tot een verblijfsrecht in Nederland; zijn verblijfsrechtelijke positie is met die uitspraak duidelijk geworden. Dat volgt ook uit het feit dat verzoeker, gevraagd naar het procesbelang, uitsluitend heeft gewezen op een mogelijke vergoeding van de proceskosten in bezwaar, en hij kort daarna het beroep alsnog heeft ingetrokken. Het voorgaande betekent dat de redelijke termijn met (afgerond naar boven) twee jaar en één maand (van 31 december 2020 tot 13 januari 2025, minus de redelijke termijn van twee jaar) is overschreden.
2.3.
Bij een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, bedraagt de aan verzoeker toe te kennen schadevergoeding € 2.500,-. Omdat verzoeker in de uitspraak van 1 juni 2023 (AWB 21/5724) al een schadevergoeding van € 500,- heeft gekregen, moet er nog € 2.000,- aan schadevergoeding worden betaald.
2.4.
Ten aanzien van de vraag aan wie de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen en wie dus de schadevergoeding moet betalen, overweegt de rechtbank als volgt. In dit geval doet de situatie zich voor dat de rechtbank een eerder besluit van verweerder heeft vernietigd, waardoor er sprake is van herhaalde besluitvorming op bezwaar. De overschrijding van de redelijke termijn wordt dan in beginsel volledig toegerekend aan verweerder, tenzij de rechtbank de redelijke behandelingsduur voor een beroep heeft overschreden. Daarvan is bij de behandeling van het beroep tegen de eerste beslissing op bezwaar van 2 september 2021 sprake geweest. De rechtbank heeft daar in de uitspraak van 1 juni 2023 (AWB 21/5724) al een schadevergoeding ten laste van de Staat voor toegekend. De behandeling van het beroep tegen de tweede beslissing op bezwaar van 25 april 2024 heeft niet langer dan anderhalf jaar geduurd. Daarom komt de verdere overschrijding van de redelijke termijn na de uitspraak van de rechtbank van 1 juni 2023 volledig voor rekening van verweerder.
Proceskostenveroordeling schadevergoedingsverzoek
3. Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker voor het schadevergoedingsverzoek heeft gemaakt. Omdat de extra overschrijding van de redelijke termijn na de uitspraak van 1 juni 2023 volledig aan verweerder is toe te rekenen, moet hij ook de proceskosten voor het verzoek om schadevergoeding vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). In navolging van de Hoge Raad in zijn arrest van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, hanteert de rechtbank wegingsfactor 0,25. Het moet in beginsel zeer eenvoudig worden geacht om vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden en daar een beroep op te doen.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 2.000,- aan schadevergoeding aan verzoeker;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 226,75 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzitter, en mr. F.A. Groeneveld en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.