ECLI:NL:RBDHA:2025:15215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/660040 / FA RK 24-384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en gezagskwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2004 in Marokko zijn getrouwd. De vrouw heeft een verzoek ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de toewijzing van het eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind, [de minderjarige], geboren in 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige], omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man een kinderalimentatie van € 25,- per maand aan de vrouw moet betalen. Daarnaast is de verdeling van de inboedel en de bankrekeningen vastgesteld, waarbij beide partijen de helft van de schulden voor hun rekening nemen. De vrouw is als huurster van de echtelijke woning aangewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-384 & FA RK 24-4034
Zaaknummers: C/09/660040 & C/09/667501
Datum beschikking: 13 juni 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 17 januari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Leiderdorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: eerst mr. L. de Roode, nu mr. M.B. Groenhart-Meerzorg te Leiderdorp.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 8;
  • het F9-formulier van 14 februari 2024 van de zijde van de vrouw, met als bijlage het betekeningsexploit;
  • het F9-formulier van 29 februari 2024 van de zijde van de vrouw, met als bijlage de originele ‘Attestation de Marriage’;
  • het F9-formulier van 15 mei 2024 van de zijde van de man;
  • het op 4 april 2024 ingekomen verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met producties 1 en 2, van de zijde van de man;
  • het op 29 mei 2024 ingekomen verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, tevens gewijzigd c.q. aanvullend verzoekschrift, met productie 9, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift op de gewijzigde c.q. aanvullende verzoeken, met productie 3, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 15 april 2025, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 19 april 2025, met producties 10 tot en met 12, van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [de minderjarige] heeft in een gesprek met de kinderrechter zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 1 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum] 2004 te [plaats 1] , Marokko.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • Zij zijn ook de ouders van het volgende inmiddels meerderjarige kind:
  • De man en de vrouw oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
  • [de minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw.
  • Blijkens de uittreksels uit de Basisregistratie personen hebben de man en de vrouw – in ieder geval – de Nederlandse nationaliteit.
  • Deze rechtbank heeft op 14 maart 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende:
 dat [de minderjarige] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
 dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
 dat de man voorlopig om de week op maandag om 19.30 uur met [de minderjarige] belt;
 dat de vrouw met ingang van heden de man voorlopig één keer per maand per e-mail informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de [de minderjarige] en daarbij zal voegen een goed gelijkende recente kleurenfoto;
 dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 25,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 3 mei 2024 is toestemming verleend aan de vrouw, die de toestemming van de man vervangt, om van 15 mei 2024 tot en met 22 mei 2024 met [de minderjarige] naar Roemenië te reizen.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat na aanvulling en wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw;
  • vaststelling van kinderalimentatie van minimaal € 50,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 4 november 2023, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
 bepaling dat aan de man wordt toegedeeld:
de aan hem toegewezen inboedelgoederen;
 zijn bankrekeningen in Nederland en Marokko, onder de verplichting met de vrouw het positieve of negatieve saldo te verrekenen;
- bepaling dat aan de vrouw wordt toegedeeld:
 het huurrecht van de echtelijke woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] ;
 de bankrekening op haar naam, onder de verplichting met de man het positieve of negatieve saldo te verrekenen;
 de inboedelgoederen van de echtelijke woning, met uitzondering van de aan de man toegewezen inboedelgoederen;
 het recht op regres voor een bedrag van € 2.905,20 ten laste van de man;
  • bepaling dat de zorgregeling met [de minderjarige] aan de man voor een jaar wordt ontzegd;
  • bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over [de minderjarige] ;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte voor het verzochte ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de inboedelgoederen – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] , in die zin dat de man en [de minderjarige] contact met elkaar hebben zolang de man nog geen eigen woonruimte heeft:
 wekelijks op maandag om 19.30 uur via videobellen;
 een paar uur per week op een openbare plek dan wel ruimte en vervolgens één dag in het weekend;
althans een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 25,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding, dan wel een datum die de rechtbank juist acht;
  • vaststelling dat het Marokkaanse recht van toepassing is op de omvang en waardering van de huwelijksgemeenschap van partijen met als peildatum de datum van voltrekking van het huwelijk;
  • toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] binnen vijf dagen na de beschikking, althans te beslissing zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
  • vaststelling van een regeling inzake de informatie en raadpleging over [de minderjarige] , waarbij de man tweewekelijks, zijnde elke eerste en derde maandag van de maand, per e-mail door de vrouw geïnformeerd wordt over de ontwikkeling op school, het welzijn en de gezondheid van [de minderjarige] , met daarbij twee recente foto’s van [de minderjarige] ;
  • althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van de verzochte kinderalimentatie – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat zowel de man als de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal op grond van het eerste lid van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontbreken ouderschapsplan
Bij het indienen van een verzoek tot echtscheiding is het wettelijk verplicht om een ouderschapsplan over te leggen op grond van artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Partijen hebben dat niet gedaan.
De rechtbank stelt vast dat het partijen niet is gelukt om ten aanzien van [de minderjarige] afspraken te maken in een gezamenlijk ouderschapsplan. De rechtbank zal partijen, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, ontvangen in de verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen en deze verzoeken beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen hebben beiden gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Gezag, hoofdverblijfplaats, omgang en informatieregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de EU-verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111) bevoegd om inhoudelijk kennis te nemen van de verzoeken met betrekking tot [de minderjarige] . Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 is Nederlands recht van toepassing.
Gezag
Op grond van artikel 1:253n tweede lid, in samenhang met artikel 1:251 eerste lid BW kan de rechtbank bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De vrouw heeft verzocht het eenhoofdig gezag aan haar toe te wijzen. De vrouw regelt alles voor [de minderjarige] en – de inmiddels meerderjarige – Bilal, en dat deed zij tijdens het huwelijk ook. De man toont geen interesse in de kinderen en stelt zijn eigen belangen voor die van de kinderen. De man heeft vorig jaar al eens zijn toestemming geweigerd voor een vakantie, waarvoor de vrouw vervangende toestemming heeft moeten vragen. Bovendien communiceren de ouders niet met elkaar. Volgens de vrouw is er een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders als zij samen het gezag blijven uitoefenen.
De man heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij het moeilijk heeft door de echtscheiding, en dat hij op dit moment geen ruimte heeft om samen met de vrouw het gezag uit te oefenen. Hij stemt daarom in met het verzoek om de vrouw met het eenhoofdig gezag te belasten.
De rechtbank overweegt dat het in de huidige situatie, waarin er geen contact is tussen de ouders en ook niet de verwachting is dat dit op korte termijn zal verbeteren, voor de ouders niet goed mogelijk is om samen een goede invulling te geven aan het gezag. Op de zitting is gebleken dat de man op dit moment ook niet in staat is om daar invulling aan te geven. De rechtbank acht het daarom anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk om de vrouw met het eenhoofdig gezag over hem te belasten en zij zal het verzoek van de vrouw daartoe toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
Omdat de vrouw met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] zal worden belast, volgt [de minderjarige] van rechtswege de hoofdverblijfplaats van de vrouw. Wegens gebrek aan belang zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen daarom afwijzen.
Omgang
De vrouw heeft verzocht het recht op omgang van de man met [de minderjarige] voor de duur van een jaar te ontzeggen. Volgens de vrouw wil [de minderjarige] door alles wat er is gebeurd geen contact met zijn vader. Als [de minderjarige] in de toekomst wel contact wil met zijn vader, dan is de vrouw daar niet op tegen.
De man heeft een verzoek gedaan tot vaststelling van een omgangsregeling en hij wil graag contact met [de minderjarige] , maar hij heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij zich er bij neerlegt als [de minderjarige] geen contact met hem wil. Als [de minderjarige] in de toekomst van gedachten verandert en wel contact met hem wil, dan staat hij daar voor open.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat er al lange tijd geen contact meer is tussen de man en [de minderjarige] , en dat [de minderjarige] op dit moment ook geen contact wil met zijn vader. Ondersteuning vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) om te kijken of er mogelijkheden zijn voor (fysiek) contact tussen [de minderjarige] en de man is helaas ook niet van de grond gekomen, zoals in de voorlopige voorzieningenprocedure met partijen was besproken. Hoewel de man heeft aangegeven dat hij het accepteert dat [de minderjarige] dat nu niet wil, wil dat niet zeggen dat de man [de minderjarige] niet wil zien. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden echter geen mogelijkheden om een omgangsregeling vast te stellen, en zal het verzoek van de man daartoe afwijzen. De rechtbank ziet evenmin een grond voor ontzegging van de omgang, er is immers geen contact op dit moment en er is ook geen regeling vastgesteld. Ook dat verzoek zal daarom worden afgewezen. De rechtbank merkt op dat als [de minderjarige] in de toekomst van gedachten veranderd en zijn vader toch graag wil zien, de man heeft aangegeven dat hij daarvoor open staat. Van de vrouw verwacht de rechtbank zij zich er in dat geval ook voor zal inspannen om de omgang tussen de man en [de minderjarige] tot stand te brengen, gelet op de wettelijke verplichting die op haar rust als gezaghebbende ouder om de ontwikkeling van de banden met de andere ouder te bevorderen.
Informatieregeling
Op grond artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet-gezagsouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige.
Tussen de ouders is niet in geschil dat de vrouw de man iedere maand per e-mail op de hoogte zal houden over de ontwikkeling van [de minderjarige] met toezending van een foto. Tijdens de zitting is gebleken dat de vrouw dit al maandelijks deed, maar dat de e-mail naar een onjuist e-mailadres van de man werd verzonden. De man heeft zijn juiste e-mailadres tijdens de zitting doorgegeven. De rechtbank zal deze informatieregeling opnemen in het dictum.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de onderhoudsgerechtigde in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Op het verzoek tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Niet in geschil is dat de man met ingang van heden een kinderalimentatie van € 25,- per maand aan de vrouw zal voldoen. De rechtbank zal deze bijdrage opnemen in het dictum.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking op [datum] 2004 dan wel kort daarna alleen de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. De eerste gewone verblijfplaats van partijen na het huwelijk was niet in hetzelfde land. De man woonde in Nederland en reisde op en neer naar Marokko. De vrouw woonde in Marokko en is pas in 2009 in Nederland komen wonen. Op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 3 van het Verdrag werd daarom vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het Marokkaanse recht, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
De vrouw staat sinds 30 januari 2009 ingeschreven in de Basisregistratie personen in Nederland. Op grond van artikel 7, lid 2 van het Verdrag, is daarom met ingang van [geboortedatum 1] 2019 het Nederlandse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
Van huwelijksdatum tot [geboortedatum 1] 2019 : Marokkaans recht van toepassing
Het Marokkaans huwelijksvermogensrecht is geregeld in de Mudawwana (2004). Het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht kent een stelsel van algehele scheiding van goederen tussen de echtgenoten. Door het huwelijk als zodanig ontstaat dus geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Uitgangspunt is voorts dat iedere echtgenoot zelf met zijn gehele vermogen aansprakelijk is voor zijn eigen schulden. Een schuld komt voor rekening van die partij die de betreffende schuld is aangegaan. Dit staat er echter niet aan in de weg dat echtgenoten goederen gemeenschappelijk kunnen hebben. Indien er schulden zijn die op naam staan van beide partijen dienen deze gemeenschappelijke schulden door beide partijen bij helfte te worden gedragen.
Vanaf [geboortedatum 1] 2019 : Nederlands recht van toepassing
Gelet op de inwerkingtreding van de beperkte gemeenschap van goederen per 1 januari 2018, bestaat tussen partijen vanaf [geboortedatum 1] 2019 een beperkte gemeenschap van goederen.
Peildatum omvang en samenstelling
De rechtbank overweegt dat voor de omvang/samenstelling van de gemeenschap als peildatum 17 januari 2024, de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, geldt. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – per bestanddeel de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
De man en de vrouw hebben gesteld dat de inboedel en de bankrekeningen in de (beperkte) gemeenschap vallen, en de vrouw heeft daarnaast verzocht een beslissing te nemen over de schulden.
De inboedel
Ten aanzien van de inboedel hebben zij tijdens de zitting afgesproken dat de advocaat van de man een inboedellijst aan de advocaat van de vrouw zal sturen, waarna zij de inboedel in onderling overleg bij helfte zullen verdelen. De rechtbank zal aldus beslissen.
De bankrekeningen
Ten aanzien van de bankrekeningen zijn partijen het erover eens dat de saldi per de peildatum bij helfte dienen te worden verdeeld. Partijen dienen elkaar inzage te verschaffen in de saldi op de op zijn/haar naam staande bankrekeningen per de peildatum. De rechtbank zal aldus beslissen.
De schulden
De vrouw stelt dat er schulden zijn ontstaan doordat de man de betalingen van de vaste lasten over twee maanden heeft teruggeboekt. De hoogte van de schulden bedraagt volgens de vrouw in totaal € 5.810,39. Als productie 8 bij het verzoekschrift heeft de vrouw stukken overgelegd ter onderbouwing van de schulden. Bij deze stukken bevindt zich een betalingsregeling van 15 november 2023 in verband met niet betaalde huur van in totaal € 1.449,36. Daarnaast bevinden zich bij de stukken een incasso van 15 november 2023 in verband met de zorgpremie van de man van € € 324,52 en een aflossingsbesluit van de gemeente Leiden van 23 mei 2023 waaruit een totale schuld van € 3.726,08 blijkt.
Verder heeft de vrouw twee facturen van 2 september 2023 en 3 oktober 2023 overgelegd die volgens de vrouw zien op kosten van internet en telefoon, een stornering op 29 september 2023 van – volgens de vrouw – kosten voor de voetbal van [de minderjarige] en termijnfacturen van september tot en met december 2023 van – volgens de vrouw – Vattenfall. De vrouw stelt alle bedragen volledig te hebben afgelost. Volgens de vrouw is de man voor de helft draagplichtig en heeft zij daarom een regresrecht op de man ten bedrage van € 2.905,20.
De man heeft de schulden op zichzelf niet betwist, maar hij betwist wel dat de vrouw een regresrecht heeft. Volgens de man heeft de vrouw niet onderbouwd welke bedragen zij daadwerkelijk al heeft betaald en welk bedrag nog openstond op de peildatum.
De rechtbank merkt allereerst op dat schulden zoals de vrouw deze heeft aangevoerd, dateren van na [geboortedatum 1] 2019. Daarom is op de schulden Nederlands recht van toepassing. Schulden kunnen niet voor verdeling in aanmerking komen omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW. In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De rechtbank overweegt dat zij op basis van de door de vrouw overgelegde stukken niet kan vaststellen welke schulden er op de peildatum nog waren en welke bedragen door de vrouw zijn afbetaald. De rechtbank kan daarom geen regresrecht vaststellen. In hun onderlinge verhouding gelden de hiervoor genoemde uitgangspunten. De rechtbank zal daarom volstaan met vast te leggen dat in hun onderlinge verhouding de man en de vrouw ieder de helft van de schulden voor zijn/haar rekening dienen te nemen.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Rv de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man heeft zijn verzoek om het huurrecht aan hem toe te wijzen op de zitting ingetrokken. Tussen partijen is niet meer in geschil dat het huurrecht aan de vrouw kan worden toegewezen. Het verzoek van de vrouw daartoe zal daarom als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum] 2004 te [plaats 1] , Marokko;
*
bepaalt dat voortaan alleen aan de vrouw, [de vrouw] , geboren op [geboortedatum 3] 1988 te [geboorteplaats 2] , Marokko, het gezag zal toekomen over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van vandaag de man één keer per maand per e-mail informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige] , en daarbij zal voegen een recente foto van [de minderjarige] ;
*
bepaalt dat de man met ingang van vandaag voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 25,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
de inboedel zal tussen partijen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld nadat de advocaat van de man een inboedellijst naar de advocaat van de vrouw heeft gestuurd;
bepaalt ten aanzien van de bankrekeningen:
2.1
ieder behoudt de eigen bankrekening(en), onder de verplichting om alle saldi per de peildatum 17 januari 2024 bij helfte te delen;
2.2
de man en de vrouw dienen elkaar over en weer inzage te verschaffen in de saldi van de op zijn/haar naam staande bankrekeningen op de peildatum;
*
bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van de hen de helft van de schulden voor zijn of haar rekening neemt;
*
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 13 juni 2025.