ECLI:NL:RBDHA:2025:15222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/682556 / FA RK 25-2316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van minderjarigen naar de Verenigde Staten en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 een beschikking gegeven in een gezagsgeschil tussen de ouders van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, wonende in de Verenigde Staten, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen en om vervangende toestemming voor hun verhuizing naar de Verenigde Staten. De moeder, wonende in Nederland, verzet zich tegen deze verzoeken en wijst op de problemen in de thuissituatie bij de vader en de impact van de verhuizing op het contact tussen haar en de kinderen. De rechtbank heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat de huidige situatie bij de moeder niet wenselijk is en dat de verhuizing naar de Verenigde Staten in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader toegewezen, waardoor de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader in de Verenigde Staten zal worden vastgesteld. Tevens is toestemming verleend voor de verhuizing en inschrijving van de kinderen op het adres van de vader. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen vier keer per jaar tijdens schoolvakanties bij de moeder in Nederland zullen zijn. De kinderalimentatie is vastgesteld op nihil, rekening houdend met de financiële situatie van de moeder.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-2316
Zaaknummer: C/09/682556
Datum beschikking: 30 juni 2025

Gezagsuitoefening en kinderalimentatie

Beschikking op het op 27 maart 2025 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in de Verenigde Staten,
advocaat: mr. S.A.E. van Poppel te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland,
advocaat: mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met producties I tot en met XIII;
  • het F9-formulier van 10 april 2025, met de originele geboorteaktes van de kinderen als bijlage, van de zijde van de vader.
  • het verweerschrift, met producties 1 tot en met 8.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in een gesprek met de voorzitter van de rechtbank hun mening gegeven over de verzoeken.
Op 26 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Van de zijde van de vader zijn op de zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen bij de vader, dan wel de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de Verenigde Staten te laten verhuizen;
  • te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen worden ingeschreven op het adres van de vader in de Verenigde Staten, en dat de moeder hieraan haar medewerking zal verlenen, bij gebreke waarvan aan de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in te schrijven op het adres van de vader in de Verenigde Staten;
  • indien de ouders niet samen tot een regeling komen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van ieder der ouders vast te stellen, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de voorjaarsvakantie, meivakantie, drie weken in de zomervakantie en de kerstvakantie bij de moeder zullen zijn, waarbij de kosten van begeleid vliegen tussen de ouders bij helfte wordt gedeeld;
  • te bepalen dat de identiteitsdocumenten van de kinderen in beheer komen bij de vader, waarbij hij deze zal afgeven aan de kinderen indien zij deze nodig hebben voor een reis of verblijf in het buitenland;
  • te bepalen dat de moeder, met ingang van de datum waarop [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de Verenigde Staten verhuizen, aan de vader een kinderalimentatie zal voldoen van € 263,- en dus € 131,50 per kind, per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gehuwd geweest.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Amerika, en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Amerika.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
  • De vader, de moeder en de kinderen hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
  • De ouders hebben bij de echtscheiding in de Verenigde Staten in onderling overleg afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een
  • In onderling overleg zijn de ouders in afwijking van het voorgaande overeengekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de kerstvakantie, de voorjaarsvakantie, één week van de meivakantie en drie weken in de zomervakantie bij de vader zijn. In september/oktober is de vader een week in Nederland en dan ziet hij de kinderen ook.
  • Sinds 19 mei 2014 wonen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de moeder in Nederland.

Beoordeling

Gezagsgeschil
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de EU-verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111) bevoegd om inhoudelijk kennis te nemen van de verzoeken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 is Nederlands recht van toepassing.
Juridisch kader
Als de ouders het niet eens worden over (de toestemming voor) een verhuizing, kan dit geschil op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voorgelegd aan de rechter. De rechtbank zal, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901), bij haar beoordeling alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen. Hoewel het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een overweging van eerste orde is, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechtbank zal alle belangen moeten afwegen. Dat zijn onder meer:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de achterblijvende ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de kinderen en de achterblijvende ouder op onverminderd contact met elkaar;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
  • de extra kosten van het contact na de verhuizing.
Een beoordeling betekent niet dat letterlijk alle stappen moeten worden doorlopen; slechts die criteria die relevant zijn bij de beoordeling van een in een voorliggende situatie aanwezige feiten en omstandigheden moeten in aanmerking worden genomen. Een dergelijke beoordeling kan ertoe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de te maken afweging.
Relevante feiten en omstandigheden
De ouders zijn met elkaar getrouwd op [datum] 2007 in [plaats 1] . Zij hebben in de Verenigde Staten gewoond, waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren. In 2014 zijn zij in de Verenigde Staten gescheiden, welke echtscheiding in Nederland (nog) niet is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De moeder is vervolgens – conform de door de ouders gemaakte afspraken – samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Nederland verhuisd, waar zij volgens de BRP ingeschreven staan sinds 19 mei 2014. Op dat moment was [minderjarige 1] (bijna) 4 jaar oud en [minderjarige 2] 2 jaar oud.
Op 27 februari 2025 is door [naam 2] van het Sociaal Team van de gemeente [plaats 2] een verzoek tot onderzoek (VTO) gedaan bij de jeugdbeschermingstafel. Hieruit komt de volgende informatie naar voren. Sinds 2018 zijn er signalen van verbaal en fysiek geweld tussen [minderjarige 1] en de moeder en/of [minderjarige 2] kenbaar gemaakt via Veilig Thuis meldingen bij het Sociaal Team. Van augustus 2018 tot januari 2019 heeft [minderjarige 1] via een vrijwillige uithuisplaatsing in een gezinshuis van [instelling 1] verbleven. Er zijn in de jaren daarna verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar het is tot op heden niet gelukt om de escalaties bij de moeder thuis af te wenden. In januari 2025 is er door de politie nog een melding gedaan bij Veilig Thuis, toen [minderjarige 1] tijdens een ruzie de moeder een stoot heeft gegeven, bij haar nek heeft gehouden, heeft geduwd en heeft gescholden. Van mei 2024 tot 30 april 2025 heeft [minderjarige 1] bij [instelling 2] in [plaats 3] verbleven, de ene week van woensdag tot en met vrijdag en de andere week van woensdag tot en met zaterdag. Sinds 30 april 2025 verblijft [minderjarige 1] wekelijks van woensdag tot vrijdag bij de ouders van zijn vriend [naam 3] .
De jeugdbeschermingstafel heeft naar aanleiding van het VTO van het Sociaal Team besloten om de Raad te vragen om te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is. De Raad is daarom gestart met een onderzoek. Dit onderzoek loopt nog. [minderjarige 1] krijgt op dit moment hulpverlening van [naam 4] van [instelling 3] voor individuele, ambulante begeleiding en ondersteuning bij coping en emotieregulatie. In februari 2025 zijn de ouders gestart met het traject Parallel Solo Ouderschap (PSO) bij [instelling 4] .
Standpunt van de vader
De vader is gelet op de ontstane situatie van mening dat het beter is voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] om bij hem in de Verenigde Staten te komen wonen. Ondanks de afstand is de vader altijd heel betrokken geweest. Er is veel telefonisch contact en de vader en de kinderen zien elkaar regelmatig tijdens vakanties in Nederland of in de Verenigde Staten. Volgens de hulpverlening kan [minderjarige 1] niet meer volledig bij de moeder thuis wonen en een nieuwe uithuisplaatsing zou volgens de vader grote negatieve gevolgen hebben voor [minderjarige 1] . De vader kan rust, continuïteit en stabiliteit bieden aan de kinderen. Hij verwacht bovendien minder escalaties bij hem thuis, omdat [minderjarige 1] zijn gezag respecteert. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zelf ook de wens om bij de vader te wonen. De woning van de vader, waar hij met zijn huidige vrouw woont, heeft voldoende ruimte voor beide kinderen. De kinderen kennen de woning en de omgeving, ze verblijven immers regelmatig bij de vader tijdens vakanties. De vader heeft ook al scholen en sportmogelijkheden voor beide kinderen op het oog. De vader werkt vanuit huis en is dus aanwezig als de kinderen uit school komen. Met zijn werkgever heeft de vader afgesproken dat de zakenreizen voor onbepaalde tijd kunnen worden stopgezet. Of er nog hulpverlening nodig is na de verhuizing, wil de vader na een periode van rust aankijken. De vader zou het wel goed vinden als [minderjarige 1] contact kan houden met [naam 4] . Over de impact van de verhuizing voor de kinderen heeft de vader aangegeven dat de kinderen al sinds de echtscheiding met één ouder op lange afstand leven en dat zij het gewend zijn om heen en weer te reizen. De afgelopen jaren is de vader de lange-afstand-ouder geweest, maar dat zou nu dan de moeder zijn. De vader vindt het belangrijk om de band tussen de moeder en de kinderen ook na een verhuizing goed vorm te geven. De regeling die de afgelopen jaren tussen de vader en de kinderen heeft gelopen, kan in de nieuwe situatie voor de moeder gaan gelden. De kinderen kunnen daarbij een groot deel van de vakanties naar Nederland gaan en de moeder kan naar de Verenigde Staten komen om de kinderen te zien. Ook kan de moeder regelmatig (video)bellen met de kinderen. De vrouw van de vader werkt bij Delta Airlines waardoor de kosten voor het reizen beperkt blijven tot de kosten voor de begeleiding tijdens het vliegen. Die kosten wil de vader met de moeder delen, omdat hij tot nu toe alle kosten van het reizen heeft gedragen. Tussen de ouders loopt de communicatie al jaren stroef, maar volgens de vader verloopt het rustig als er geen conflicterende belangen zijn. De ouders zijn ook nog in de opstartende fase van een PSO-traject. De vader handhaaft gelet op al het bovenstaande dan ook zijn verzoeken en wil graag met de moeder in gesprek over hoe alles zo goed mogelijk kan worden vormgegeven.
Standpunt van de moeder
De moeder is het niet eens met de door de vader gedane verzoeken. Volgens de moeder probeert de vader al jaren haar gezag te ondermijnen en geeft hij al sinds haar vertrek naar Nederland geen emotionele toestemming voor het verblijf van de kinderen bij haar in Nederland. Er lopen hulpverleningstrajecten in Nederland, zowel voor [minderjarige 1] als [minderjarige 2] , en ook een PSO-traject voor de ouders waarin wordt gekeken of de ouders op één lijn kunnen komen. Deze trajecten worden onderbroken als de kinderen naar de Verenigde Staten verhuizen. Volgens de moeder zijn ze op de goede weg en is het de bedoeling dat [minderjarige 1] weer (volledig) thuis komt wonen. De uitkomst daarvan moet eerst worden afgewacht, net als het resultaat van het beschermingsonderzoek van de Raad. Ook de continuïteit van de schoolgang van de kinderen komt in het gedrang bij een verhuizing. De kinderen zijn geworteld in Nederland, zij gaan hier naar school, beoefenen sport en hobby’s en hebben familie en vrienden in Nederland. Het is onzeker hoe de situatie er in de Verenigde Staten uit zou komen te zien. De vader heeft een drukke baan en gaat regelmatig op zakenreis. De kinderen zullen dan door zijn vrouw worden opgevoed, die ook werkt. De moeder heeft ook het idee dat de vader niet goed heeft nagedacht over hulpverlening die voor de kinderen ingeschakeld zou kunnen worden in de Verenigde Staten. De moeder heeft ten slotte zorgen over de opvoedsituatie bij de vader, omdat de vader het niet zo nauw neemt met de plaatselijke bepalingen en in verband met wapenbezit. Zonder goede begeleiding en ondersteuning is een verblijf in de Verenigde Staten volgens de moeder geen goed alternatief voor de huidige situatie. De moeder maakt zich verder zorgen over de continuïteit van het contact tussen haar en de kinderen. Zij acht de kans klein dat zij goed, onbeperkt en zonder problemen contact zal krijgen en houden met de kinderen bij een verhuizing naar de Verenigde Staten. Zij vreest dat het contact tussen haar en de kinderen – en ook tussen haar familie en de kinderen – ernstig zal verminderen, mede gelet op het tijdverschil en de schooltijden in de Verenigde Staten. De moeder heeft een beperkt inkomen en zal niet zonder meer kunnen afreizen naar de Verenigde Staten. De moeder zal ook extra kosten moeten maken voor hotelovernachtingen, terwijl de vader in Nederland bij familie kan verblijven. Er zal volgens de moeder eerst een uitgebreid onderzoek door de Raad moeten worden gedaan naar de gevolgen van een eventuele verhuizing naar de Verenigde Staten om een volledig beeld te krijgen, voordat de rechtbank een dergelijke ingrijpende beslissing kan nemen. Volgens de moeder moeten de verzoeken van de vader dan ook worden afgewezen.
Inhoudelijke beoordeling
In de kern komt het geschil tussen de ouders op het volgende neer. Zoals uitvoerig in de stukken naar voren komt, en ook niet in geschil is tussen de ouders, zijn er met name tussen de moeder en [minderjarige 1] problemen in de thuissituatie. Hiervoor is de afgelopen jaren al veel hulpverlening ingezet. De situatie is op dit moment zo dat [minderjarige 1] niet volledig bij de moeder woont, maar een deel van de week bij de ouders van een vriend van hem verblijft. Het Sociaal Team heeft in het VTO aangegeven dat – in goed overleg met de moeder, de vader en [minderjarige 1] – volledig terug komen wonen bij de moeder voor [minderjarige 1] niet wenselijk is. Tegen die achtergrond is de vader van mening dat de kinderen het beste naar de Verenigde Staten kunnen verhuizen. De moeder is het daar niet mee eens en is bang dat het contact tussen haar en de kinderen hierdoor ernstig zal worden beperkt. De ouders verschillen dus van mening over de te volgen aanpak. Tijdens de zitting is nog gesproken over de mogelijkheid van crossborder mediation. Daar hebben de ouders om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt. Omdat de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechtbank een beslissing nemen op de verzoeken.
De rechtbank merkt allereerst op dat tijdens de zitting is besproken of het onderzoek door de Raad uitgebreid zou moeten worden met een onderzoek naar de vraag of een verhuizing naar de Verenigde Staten al dan niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank ziet de toegevoegde waarde van zo’n onderzoek op dit moment niet. Zij acht zich op basis van de stukken en dat wat op de zitting is besproken voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen op de voorliggende verzoeken.
De rechtbank stelt voorop dat de situatie bij de moeder in Nederland zoals die nu is op de langere termijn geen wenselijke situatie is. Er zal een oplossing moeten komen voor de woonsituatie van [minderjarige 1] , waarbij – zoals hiervoor al uitvoerig aan de orde is gekomen – het geen optie lijkt te zijn dat [minderjarige 1] binnen afzienbare termijn volledig bij de moeder zal kunnen wonen. Er wordt immers al jaren met hulpverlening gewerkt aan een oplossing, maar die is nog niet gevonden en dit heeft nu zelfs geresulteerd in een beschermingsonderzoek door de Raad. Er is een alternatieve oplossing voorhanden, te weten de door de vader verzochte verhuizing naar de Verenigde Staten. Door de verhuizing zou [minderjarige 1] volledig bij een van zijn gezaghebbende ouders kunnen wonen, wat naar het oordeel van de rechtbank meer in zijn belang te achten is dan een (al dan niet gedeeltelijke) nieuwe uithuisplaatsing. De noodzaak voor een verhuizing – in ieder geval van [minderjarige 1] – is hiermee naar het oordeel van de rechtbank gegeven. Weliswaar is niet met zekerheid te zeggen hoe de verhuizing voor [minderjarige 1] zal uitpakken, maar het is nooit helemaal te voorspellen wat het effect zal zijn van een verandering van de verzorgings- en opvoedsituatie van een kind. De vader heeft voldoende informatie verschaft over zijn situatie om een eventuele verhuizing met voldoende vertrouwen tegemoet te zien.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om bij elkaar te blijven, wat zij zelf ook graag willen. Een eventuele verhuizing van [minderjarige 1] naar de Verenigde Staten zou daarom ook een verhuizing van [minderjarige 2] tot gevolg hebben. In dat kader overweegt de rechtbank dat er een (op afstand) betrokken vader is met gezag, die bereid is de zorg voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] op zich te nemen. Wonen bij de eigen ouder(s), als dat tot de mogelijkheden behoort, heeft altijd de voorkeur boven wonen bij een derde of een pleeggezin. De moeilijkheid in deze zaak is dat de vader niet in Nederland maar in de Verenigde Staten woont zodat het (fysieke) contact tussen de moeder en de kinderen bij een verhuizing aanzienlijk zal worden beperkt. De rechtbank is echter van oordeel dat de beperking van het contact niet zodanig is dat dit aan een verhuizing in de weg zou moeten staan. Het is namelijk goed mogelijk om contact te onderhouden via (video)bellen en fysiek contact te hebben tijdens de schoolvakanties van de kinderen, net zoals de vader de afgelopen jaren heeft gedaan. De kinderen zijn er ook al aan gewend om een ouder op afstand te hebben en om heen en weer te reizen tussen Nederland en de Verenigde Staten, alleen zou de situatie bij een verhuizing omgedraaid worden. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de vader het contact tussen de kinderen en de moeder zal faciliteren en stimuleren, omdat de vader heeft benadrukt dat hij dit belangrijk vindt. De kinderen hebben tijdens het kindgesprek ieder afzonderlijk ook aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat de band met hun moeder goed blijft.
Uit dat wat de vader hierover naar voren heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat de vader de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid. De kinderen kennen de woning van de vader en krijgen daar ieder een eigen kamer, ze kennen de omgeving, er is nagedacht over scholen en vervoer, over begeleiding bij de schooltransitie van de kinderen en over hoe de zorgregeling met de moeder eruit zal komen te zien. Anders dan de moeder ziet de rechtbank geen reden om zich zorgen te maken over de opvoedsituatie bij de vader in de Verenigde Staten. Hoewel duidelijk is dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal verloopt en voor verbetering vatbaar is, ziet de rechtbank daarin geen belemmering voor een verhuizing. De ouders zijn gestart met een PSO-traject, waarvan de Raad op zitting heeft aangegeven dat dit traject kan worden ingezet als duidelijk is wat de beslissing is en deze door beide ouders is geaccepteerd. Bovendien is niet gebleken dat de communicatie voor wat betreft het maken van afspraken over de zorgverdeling voor de kinderen de afgelopen jaren tot problemen heeft geleid. Verder blijkt niet dat de vader het gezag van de moeder ondermijnt.
Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank een verhuizing van de kinderen naar de Verenigde Staten aangewezen vindt, hecht zij – mede gelet op hun leeftijd – veel belang aan de mening van de kinderen. De kinderen hebben beiden herhaaldelijk de wens geuit om bij hun vader in de Verenigde Staten te wonen, zowel bij de hulpverlening als tijdens het kindgesprek. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] heeft te kennen gegeven (de gevolgen van) een eventuele verhuizing goed te hebben doordacht. De rechtbank heeft daardoor de indruk dat beide kinderen zich goed realiseren welke gevolgen een verhuizing naar de Verenigde Staten voor hen heeft. De vader heeft toegelicht dat hij de kinderen er ook op heeft voorbereid dat een eventuele verhuizing geen vakantie is, dat zij naar school zullen gaan, huiswerk zullen moeten maken en taken in het huishouden zullen hebben. De vader heeft naar het oordeel van de rechtbank bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat hij oog zal hebben voor de hulp die de kinderen nodig hebben en dat hij deze hulp zal inschakelen als dat nodig is.
Alle belangen tegen elkaar afwegend acht de rechtbank het belang van de kinderen op dit moment meer gediend bij een verhuizing naar de Verenigde Staten en de mogelijkheid om samen bij de vader te wonen dan bij niet verhuizen en in Nederland blijven wonen bij de moeder, met mogelijk weer een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en hulpverlening waarvan de uitkomst nog onzeker is.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank de met de verhuizing naar de Verenigde Staten samenhangende verzoeken van de vader toewijzen. Dit betekent dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader in de Verenigde Staten zal worden bepaald en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zijn adres zullen worden ingeschreven. Ook de daarvoor benodigde vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de Verenigde Staten en voor de inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op het adres van de vader zullen worden verleend. Daarbij zal de rechtbank ook bepalen dat de identiteitsdocumenten van de kinderen bij de vader in beheer komen, waarbij hij deze zal afgeven aan de kinderen als zij deze nodig hebben voor een reis of verblijf in het buitenland.
Ten aanzien van de door de vader verzochte zorgregeling overweegt de rechtbank als volgt. De vader heeft verzocht te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de voorjaarsvakantie, meivakantie, drie weken in de zomervakantie en de kerstvakantie bij de moeder zullen zijn. De moeder heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer gevoerd, anders dan dat de vakanties in de Verenigde Staten niet geheel overeenkomen met de vakanties in Nederland.
De rechtbank heeft op de websites van [schoolnaam 1] (de school waar [minderjarige 1] naartoe zal gaan) en van [schoolnaam 2] (de school waar [minderjarige 2] naartoe zal gaan) gekeken naar de schoolvakanties in het schooljaar 2025-2026. Daaruit volgen de volgende vakanties:
  • Thanksgiving Break: 24 tot en met 28 november 2025;
  • Semester Break: 22 december 2025 tot en met 2 januari 2026;
  • Winter Break: 16 tot en met 20 februari 2026;
  • Spring Break: 6 tot en met 10 april 2026;
  • Zomervakantie: vanaf 25 mei 2026.
Dit komt dus – met uitzondering van de kerst- en voorjaarsvakantie – niet geheel overeen met de door de vader genoemde vakanties. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat de kinderen in ieder geval vier keer per jaar tijdens hun schoolvakanties bij de moeder in Nederland zullen zijn. Daarvan in ieder geval één week van de kerstvakantie, waarbij zij het ene jaar de eerste week van de kerstvakantie bij de moeder verblijven en het andere jaar de tweede week van de kerstvakantie. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders in onderling overleg met elkaar zullen afspreken hoe de overige vakanties zullen worden verdeeld. Het staat de moeder daarnaast vrij om de kinderen op te zoeken in de Verenigde Staten tijdens een schoolvakantie van de kinderen. Ook daarover zullen de ouders in onderling overleg met elkaar afspraken moeten maken.
Voor wat betreft de kosten van het begeleid vliegen van de kinderen acht de rechtbank het redelijk dat deze kosten tussen de ouders bij helfte zullen worden gedeeld.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Gebleken is dat het nieuwe schooljaar in de Verenigde Staten al start op 5 augustus 2025. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat er voldoende tijd is om voorbereidingen te treffen voor de verhuizing en de start op de nieuwe scholen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie kennis te nemen.
Op het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vader verzoekt te bepalen dat de moeder aan hem een kinderalimentatie van € 131,50 per kind per maand zal voldoen met ingang van de datum waarop [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de Verenigde Staten verhuizen. De moeder voert hiertegen verweer.
De rechtbank overweegt, zoals ook op zitting met de ouders is besproken, dat de moeder de bedragen die zij aan kinderalimentatie zou moeten betalen kan gebruiken voor de vlucht naar de Verenigde Staten en haar verblijf daar. De moeder heeft immers geen familie of vrienden in de Verenigde Staten waar zij kosteloos zou kunnen verblijven. De kosten voor haar om de kinderen in de Verenigde Staten op te kunnen zoeken zijn daardoor aanzienlijk. Rekening houdend met die kosten ziet de rechtbank geen draagkrachtruimte bij de moeder om kinderalimentatie aan de vader te voldoen. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal wel het mindere toewijzen, wat tussen de ouders ook niet in geschil is, namelijk nihilstelling van de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Amerika, en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
met ingang van vandaag de hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben en op zijn adres in de Verenigde Staten zullen worden ingeschreven;
*
verleent toestemming aan de vader – die de toestemming van de moeder vervangt – om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de Verenigde Staten te laten verhuizen;
*
verleent toestemming aan de vader – die de toestemming van de moeder vervangt – om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zijn adres in de Verenigde Staten in te schrijven;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in ieder geval vier keer per jaar tijdens hun schoolvakanties bij de moeder in Nederland zullen zijn, waarvan ieder geval één week van de kerstvakantie, het ene jaar de eerste week van de kerstvakantie en het andere jaar de tweede week van de kerstvakantie, en de overige vakanties in onderling overleg af te spreken;
bepaalt dat de moeder daarnaast tijdens één schoolvakantie van de kinderen samen mag zijn met de kinderen in de Verenigde Staten;
bepaalt dat de kosten van het onder begeleiding vliegen van de kinderen bij helfte tussen de ouders zullen worden gedeeld;
*
bepaalt dat de identiteitsdocumenten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader in beheer komen, waarbij hij deze zal afgeven aan de kinderen als zij deze nodig hebben voor een reis of verblijf in het buitenland;
*
bepaalt de door de vader te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van vandaag op nihil;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.L. Strop, A. Emmens en C. de Jong-Kwestro, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2025.