In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis en op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank constateert dat de minister niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag, wat leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om snel te beslissen zou wegnemen.
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet dit besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast wordt eiser een vergoeding voor proceskosten toegekend, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank kent een bedrag van € 453,50 toe voor de gemaakte proceskosten en bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.