In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2025, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude beoordeeld. Het college had een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een bootlift op een perceel in Zoeterwoude. Eisers stelden dat er een privaatrechtelijke belemmering was, omdat de bootlift de doorvaarbaarheid van het water zou belemmeren en een onveilige situatie zou creëren. De rechtbank oordeelt echter dat de door eisers gestelde belemmering, gelet op het toetsingskader, niet in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank bevestigt dat het college de vergunning op goede gronden heeft verleend en dat er geen sprake is van weigeringsgronden zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Echter, het beroep is gegrond omdat het college ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eisers. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat het college te laat heeft beslist. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen dwangsom is vastgesteld, maar laat de verleende omgevingsvergunning in stand. Het college moet het griffierecht aan eisers vergoeden, maar er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.