In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 22 juli 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 11 augustus 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onrechtmatigheid van de maatregel en de noodzaak van een lichter middel vanwege medische problematiek, zorgvuldig overwogen. Eiser stelde dat de maatregel niet op de juiste wijze was uitgereikt, omdat deze in een postvak was gelegd en niet persoonlijk was overhandigd. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel correct was uitgereikt, aangezien eiser zelf had gekozen om weg te lopen tijdens het gehoor. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt aan de uitzetting van eiser, die gepland staat op 18 augustus 2025. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen, met inachtneming van de medische situatie van eiser, maar concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is.