In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, is er een tussenvonnis uitgesproken in een exhibitieincident. De curator, Mr. drs. Maarten Cornelis Geert van Essen, heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagden] c.s. in verband met een vermeende onrechtmatige doorstart van de onderneming Q.E.D. B.V. De curator stelt dat [gedaagde 1] en haar indirecte bestuurder [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren van Q.E.D. door het klantenbestand en de opdrachtportefeuille van Q.E.D. over te nemen onder valse voorwendselen. De curator vordert onder andere een verklaring voor recht en schadevergoeding van € 97.076 als voorschot.
De rechtbank heeft de curator in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te overleggen en heeft de gedaagden c.s. opgeroepen om hun verweer te voeren. De curator heeft verzocht om inzage in bepaalde gegevens van [gedaagde 1] om zijn vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de curator bij het verkrijgen van deze gegevens zwaarder weegt dan de belangen van [gedaagde 1] op het gebied van geheimhouding. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de te verstrekken gegevens.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat de zaak op 23 juli 2025 opnieuw op de rol komt voor akte aan de zijde van de curator. De rechtbank heeft verder geen beslissing genomen in de hoofdzaak en in het incident, waardoor de procedure voortgezet kan worden.