ECLI:NL:RBDHA:2025:15369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/685469 / HA ZA 25-435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in exhibitieincident met betrekking tot onrechtmatige daad en schadevergoeding in faillissement

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, is er een tussenvonnis uitgesproken in een exhibitieincident. De curator, Mr. drs. Maarten Cornelis Geert van Essen, heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagden] c.s. in verband met een vermeende onrechtmatige doorstart van de onderneming Q.E.D. B.V. De curator stelt dat [gedaagde 1] en haar indirecte bestuurder [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren van Q.E.D. door het klantenbestand en de opdrachtportefeuille van Q.E.D. over te nemen onder valse voorwendselen. De curator vordert onder andere een verklaring voor recht en schadevergoeding van € 97.076 als voorschot.

De rechtbank heeft de curator in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te overleggen en heeft de gedaagden c.s. opgeroepen om hun verweer te voeren. De curator heeft verzocht om inzage in bepaalde gegevens van [gedaagde 1] om zijn vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de curator bij het verkrijgen van deze gegevens zwaarder weegt dan de belangen van [gedaagde 1] op het gebied van geheimhouding. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de te verstrekken gegevens.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de zaak op 23 juli 2025 opnieuw op de rol komt voor akte aan de zijde van de curator. De rechtbank heeft verder geen beslissing genomen in de hoofdzaak en in het incident, waardoor de procedure voortgezet kan worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/685469 / HA ZA 25-435
Vonnis in incident van 9 juli 2025
in de zaak van
Mr. drs. MAARTEN CORNELIS GEERT VAN ESSEN,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
Q.E.D. B.V.(hierna te noemen Q.E.D.),
wonende te Gouda,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. A.Y. Kroll te Bodegraven,
tegen

1.[bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats] ,

gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven,
2.
[gedaagde 2], te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven.
Gedaagden/verweerders in het incident worden hierna gezamenlijk [gedaagden] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding tevens incidenteel verzoek ex artikel 195 Rv, met de producties 1 tot en met 15;
  • het overzicht beslagstukken, met productie 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in incident tot inzage bescheiden ex art. 195 Rv, met productie 1.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De curator vordert in de hoofdzaak, samengevat:
I de verklaring voor recht dat [gedaagden] c.s. in verband met de oneigenlijke doorstart onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren van Q.E.D. en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de gezamenlijke crediteuren van Q.E.D. geleden schade;
II de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. tot betaling aan de curator van een bedrag ter vergoeding van de schade die de gezamenlijke schuldeisers van Q.E.D. hebben geleden als gevolg van deze onrechtmatige daad, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. tot betaling aan de curator van een bedrag van € 97.076 bij wijze van voorschot;
IV de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.
2.2.
Hieraan legt de curator, samengevat, ten grondslag dat [gedaagde 1] voor het datum van het faillissement van Q.E.D. onder het valse voorwendsel dat sprake zou zijn van een juridische structuurwijzing van Q.E.D. op oneigenlijke en onrechtmatige wijze de onderneming van Q.E.D. heeft voorgezet door onder andere gebruik te maken van het klantenbestand en de opdrachtportefeuille van Q.E.D. Met de overheveling van het klantenbestand en de opdrachtportefeuille was het faillissement van Q.E.D. onafwendbaar. [gedaagde 1] en haar (indirect) bestuurder [gedaagde 2] hebben onrechtmatig gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Q.E.D. Daarom vordert de curator hoofdelijke veroordeling tot schadevergoeding en een voorschot op deze vergoeding.
2.3.
De curator stelt dat hij niet over alle relevante bewijsstukken beschikt om de schade die de gezamenlijke schuldeisers hebben geleden te begroten. Daarom verzoekt hij de rechtbank gebruik te maken van haar bevoegdheid ex artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om [gedaagde 1] te bevelen de hierna onder a) tot en met c) bedoelde gegevens over te leggen. Als de rechtbank hiertoe niet overgaat, verzoekt de curator in het incident, samengevat:
I [gedaagde 1] ex artikel 195 Rv te bevelen om binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis in het incident een afschrift te verstrekken van de volgende gegevens:
a) aan alle klanten van Q.E.D. gezonden correspondentie (in briefvorm of anderszins) met betrekking tot aankondiging dat alle per 31 mei 2023 bij Q.E.D. geplaatste bestellingen zouden worden verwerkt en uitgevoerd door [gedaagde 1] (hierna: de correspondentie);
b) alle sedert 26 mei 2023 door [gedaagde 1] verzonden facturen;
c) alle bankafschriften van de bankrekeningen van [gedaagde 1] over de periode vanaf 26 mei 2023, althans de bankafschriften van bankrekeningnummer [rekeningnummer] ;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag, of gedeelte van een dag, dat [gedaagde 1] daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 100.000;
II [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten van het incident.
2.4.
[gedaagden] c.s. concluderen tot afwijzing van dit verzoek.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.6.
De rechtbank ziet in dit vroege stadium van de procedure geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 22 Rv. Daarom komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het incident.
2.7.
De curator baseert zijn verzoek op 194 lid 1 Rv. Hierin is bepaald dat een partij bij een rechtsbetrekking tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht heeft op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft.
Rechtsbetrekking
2.8.
De door de curator gestelde rechtsbetrekking met [gedaagde 1] betreft de vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Blijkens de wetgeschiedenis is (anders dan bij IE-zaken) niet vereist dat de rechtsbetrekking eerst voldoende aannemelijk wordt gemaakt. [1]
Voldoende belang
2.9.
Als een partij aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang (als bedoeld in artikel 3:303 BW) heeft bij het verkrijgen van inzage bepaalde gegevens, moet (in beginsel) inzage worden verstrekt. [2]
2.10.
De curator stelt dat hij belang heeft bij het verkrijgen van de verzochte gegevens voor de vaststelling en onderbouwing van de vordering uit onrechtmatige daad en de omvang van de daaruit voortvloeiende schade van de schuldeisers van Q.E.D.
2.11.
Aangezien het gestelde onrechtmatige handelen door [gedaagden] c.s. zich concentreert op het sedert 26 mei 2023 overhevelen van het klantenbestand en de opdrachtportefeuille van Q.E.D. is het belang van de curator beperkt tot gegevens over klanten en opdrachten die tot de portefeuille van Q.E.D. behoorden. In zoverre heeft [gedaagde 1] terecht aangevoerd dat het verzoek tot het verkrijgen van
allefacturen en
allebankafschriften van [gedaagde 1] vanaf 26 mei 2023 niet toewijsbaar is.
2.12.
Voor zover [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat haar omzet al blijkt uit de jaarrekening 2022/2023 die zij heeft overgelegd, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Uit die jaarrekening blijkt immers niet welke klanten [gedaagde 1] in 2022/2023 had.
2.13.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] evenmin in haar standpunt dat de facturen voor de curator reeds voldoende informatie verschaffen. Uit de bankafschriften kan immers tevens blijken of [gedaagde 1] klanten van Q.E.D. heeft overgenomen.
Bepaalde gegevens
2.14.
Als de te verstrekken gegevens betrekking hebben op klanten en opdrachten die tot de portefeuille van Q.E.D. behoorden, zijn deze voldoende nauwkeurig afgebakend. Er is in dat geval ook geen sprake van een
fishing expedition.
Beroep op geheimhouding
2.15.
[gedaagde 1] heeft een beroep gedaan op gewichtige redenen (artikel 194 lid 2 Rv). Omdat zij in de medische sector werkt, heeft zij een belang bij geheimhouding van gegevens en een privacybelang van haar klanten. Daarnaast zou mogelijk gevoelige bedrijfsinformatie moeten worden vrijgegeven.
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat dit beroep moet worden afgewezen. De te verstrekken gegevens zien op klanten en opdrachten die tot de portefeuille van Q.E.D behoorden. Tot de taak van de curator behoort dat hij kennisneemt van relevante gegevens over die klanten. In dit geval weegt het hiervoor besproken belang van de curator zwaarder dan dat van [gedaagde 1] .
De correspondentie
2.17.
Volgens [gedaagde 1] (CvA incident nrs. 21-26) heeft zij geen algemene mededeling of e-mail gestuurd aan (alle) klanten met de aankondiging dat alle per 31 mei 2023 bij Q.E.D. geplaatste bestellingen zouden worden verwerkt en uitgevoerd door [gedaagde 1] . Zij beschikt niet over deze correspondentie, zodat die ook niet kan worden verstrekt. De enige uitzondering betreft de bij de curator bekende klant UMCU. De overige voormalige klanten van Q.E.D. hebben uit eigen beweging met [gedaagde 1] contact opgenomen, aldus [gedaagde 1] .
2.18.
De curator heeft op dit betoog nog niet kunnen reageren.
Het vervolg
2.19.
Het komt de rechtbank voor dat de curator de te verstrekken gegevens op de volgende wijzen zou kunnen verkrijgen: de curator beperkt zijn verzoek tot gegevens over klanten en opdrachten die tot de portefeuille van Q.E.D. behoorden en legt een lijst over van die klanten. Vervolgens wordt a) [gedaagde 1] bevolen om de betreffende gegevens, voor zover zij daarover beschikt of kan beschikken, te verstrekken of b) wordt een onafhankelijke derde (bijvoorbeeld DigiJuris) gemachtigd om (op kosten van de curator) de gegevens bij [gedaagde 1] te verzamelen en een selectie te maken aan de hand van de klantenlijst, waarna deze geselecteerde gegevens aan de curator worden verstrekt.
2.20.
De rechtbank zal partijen – eerst de curator – in de gelegenheid stellen om zich hierover bij akte uit te laten. De curator kan hierbij tevens ingaan op het betoog van [gedaagde 1] als bedoeld onder 2.17.
2.21.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 juli 2025 voor akte aan de zijde van de curator als bedoeld onder 2.20;
in de hoofdzaak en in het incident
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025. [3]

Voetnoten

3.type: 1554