ECLI:NL:RBDHA:2025:15375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/687228 / HA ZA 25-551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing van een deel van de zaak naar de pachtkamer in erfrechtelijke kwestie

Op 30 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een vonnis gewezen in een incident dat deel uitmaakt van een grotere erfrechtelijke procedure. De zaak betreft een vordering tot vaststelling van de wijze van verdeling van de nalatenschappen van de ouders van de partijen, met inbegrip van percelen grasland. In het incident hebben de eiseressen, die gezamenlijk optreden, verzocht om de ontbinding van een pachtovereenkomst die door de erflater met gedaagde 9 was gesloten, en om de zaak in zoverre door te verwijzen naar de bevoegde pachtkamer. De eiseressen stellen dat de pachtovereenkomst niet rechtsgeldig is, omdat deze niet door de grondkamer is goedgekeurd en dat gedaagde 9 de percelen grasland niet bedrijfsmatig gebruikt, wat strijdig is met zijn verplichtingen als pachter.

Gedaagde 1 heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, terwijl gedaagde 9 verweer heeft gevoerd en stelt dat de rechtbank nog niet bevoegd is om de pachtovereenkomst te ontbinden. De rechtbank heeft overwogen dat de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst niet door de verdelingsrechter kan worden behandeld, maar dat deze moet worden voorgelegd aan de pachtkamer. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er op dit moment geen aanleiding is om de zaak door te verwijzen, omdat gedaagde 9 in 2024 heeft aangeboden de percelen grasland over te nemen. De rechtbank heeft daarom de verdere behandeling van de incidentele vordering aangehouden en de hoofdzaak naar de rolzitting van 10 september 2025 verwezen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/687228 / HA ZA 25-551
Vonnis in incident van 30 juli 2025
in de zaak van

1.[eiseres 1] , te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,

2.
[eiseres 2], te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. V.S.A.W. Wegter te Groningen,
tegen
1.
[gedaagde 1], te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. K. Rozema te Bodegraven,
2.
[gedaagde 2], te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
gedaagde,
verweerster in het incident,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3], te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
gedaagde,
verweerder in het incident,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4], te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
gedaagde,
verweerder in het incident,
niet verschenen,
5.
[gedaagde 5], te Leiden,
gedaagde,
verweerster in het incident,
niet verschenen,
6.
[gedaagde 6], te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
gedaagde,
verweerster in het incident,
niet verschenen,
7.
[gedaagde 7], te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
gedaagde,
verweerster in het incident,
niet verschenen,
8.
[gedaagde 8], te Alphen aan den Rijn,
gedaagde,
verweerder in het incident,
niet verschenen,
9.
[gedaagde 9], te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
gedaagde,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle.
Eiseressen in de hoofdzaak en het incident worden hierna gezamenlijk [eiseressen] c.s. genoemd. Gedaagden onder 1 en 9 worden hierna respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 9] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de negen exploten van dagvaarding, met de producties 1 tot en met 37;
  • de akte van referte in het incident van [gedaagde 1] ;
  • de antwoordconclusie in het incident van [gedaagde 9] .

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De hoofdzaak heeft betrekking op een vordering tot vaststelling van de wijze van verdeling van een aantal bestanddelen van de nalatenschappen van de vader (hierna: erflater) en moeder van partijen, waartoe onder meer behoren percelen grasland met een omvang van 7.39.95 ha. (hierna: de percelen grasland).
2.2.
In het incident vorderen [eiseressen] c.s. om de tussen erflater en [gedaagde 9] gesloten reguliere pachtovereenkomst die betrekking heeft op de percelen grasland te ontbinden, althans de zaak in zoverre door te verwijzen naar de bevoegde pachtkamer.
2.3.
Hiertoe voeren [eiseressen] c.s. in het incident, samengevat, aan dat zij zich verzetten tegen toedeling van de percelen grasland aan [gedaagde 9] tegen de verpachte waarde. De pacht-overeenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst voor onbepaalde tijd, nu de grondkamer geen goedkeuring voor deze overeenkomst heeft verleend. [gedaagde 9] gebruikt de percelen grasland uitsluitend voor het houden van hobbydieren, dus niet bedrijfsmatig. Dat is strijdig met zijn verplichtingen als pachter en een rechtsgrond voor ontbinding van de pachtovereenkomst. Als de rechtbank zich niet bevoegd acht om de pachtovereenkomst te ontbinden, moet de zaak in zoverre worden verwezen naar de bevoegde pachtkamer.
2.4.
[gedaagde 1] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, maar wijst erop dat [gedaagde 9] heeft aangeboden de percelen grasland over te nemen tegen de waarde in onverpachte staat. Daarom is het volgens [gedaagde 1] niet meer relevant wat de rechtsgevolgen zijn van de pachtovereenkomst.
2.5.
[gedaagde 9] voert verweer in het incident. Zijn inziens is doorverwijzing van de zaak naar de pachtkamer nog niet aan de orde, omdat de rechtbank nog niet heeft beslist over de gevorderde ontbinding. Daarnaast zijn [eiseressen] c.s. niet bevoegd om ontbinding van de pachtovereenkomst te vorderen, omdat die bevoegdheid op grond van artikel 3:170 Burgerlijk Wetboek (BW) slechts aan alle deelgenoten gezamenlijk (wellicht met uitzondering van [gedaagde 9] ) toebehoort en artikel 3:171 BW alleen betrekking heeft op vorderingen ten behoeve van de gemeenschap jegens derden.
2.6.
Ingevolge artikel 3:171, eerste volzin, BW is, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Juist is dat die regel in beginsel slechts ziet op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen derden en niet op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot. Die laatste vorderingen en verzoeken moeten immers op de voet van de art. 3:184 BW en 3:185 BW in de verdeling van de gemeenschap worden betrokken. Op die hoofdregel bestaat echter een belangrijke uitzondering, namelijk als het gaat om gevallen waarin een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent om in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. In een dergelijk geval kan de vordering of het verzoek tegen de deelgenoot wel op de voet van art. 3:171 BW worden ingesteld, respectievelijk ingediend. [1] Zo’n geval doet zich hier voor, omdat een vordering tot ontbinding van een pachtovereenkomst tot het exclusieve domein van de pachtkamer moet worden gerekend. De verdelingsrechter mag zich dus niet over een gevorderde ontbinding van een pachtovereenkomst uitspreken.
2.7.
Vervolgens is aan de orde of de vordering tot ontbinding van de pachtovereen-komst moet worden verwezen naar de pachtkamer. Hiervoor is vooralsnog geen aanleiding, nu [gedaagde 9] in 2024 heeft aangeboden de percelen grasland in onverpachte staat over te nemen (productie 30 van [eiseressen] c.s.) en [eiseressen] c.s. de percelen wensen te verkopen. Uitgangspunt bij een verdeling is dat eerst de deelgenoten in de gelegenheid zullen worden gesteld om goederen uit de gemeenschap over te nemen. Als partijen hierover overeenstemming kunnen bereiken, kan de gevorderde verwijzing in ieder geval achterwege blijven. Daarom zal de verdere behandeling van de incidentele vordering worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 september 2025 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025. [2]

Voetnoten

1.vgl. HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535.
2.type: 1554