Op 29 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de vernietiging van de erkenning van vaderschap. Het verzoek tot vernietiging is ingediend door de moeder van [jong-meerderjarige], die inmiddels meerderjarig is. De erkenning door de man vond plaats op 29 mei 2009, maar de moeder en de man hebben sinds 2013 geen contact meer gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet is verschenen op de zitting en dat hij op een onbekende locatie in Paraguay verblijft. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat [jong-meerderjarige] tijdig heeft verzocht om vernietiging van de erkenning, omdat zij tijdens haar minderjarigheid bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet haar biologische vader is. De rechtbank heeft overwogen dat het voor [jong-meerderjarige] vrijwel onmogelijk is om te bewijzen dat de man niet haar biologische vader is, maar dat afwijzing van het verzoek in strijd zou zijn met haar recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek toe te wijzen en de erkenning te vernietigen. Iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.