ECLI:NL:RBDHA:2025:15454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 4094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in disciplinaire ontslagzaak van ambtenaar bij Defensie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een ambtenaar werkzaam bij het burgerpersoneel van Defensie. De ambtenaar, verzoeker, had een disciplinaire straf van ontslag opgelegd gekregen wegens plichtsverzuim, specifiek het zonder toestemming meenemen van bestratingsmateriaal en het gebruik van een Defensievoertuig voor privédoeleinden. Verzoeker erkende de gedragingen, maar vond de straf onevenredig, vooral gezien zijn lange dienstverband en eerdere waarschuwingen voor plichtsverzuim. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de ernst van de gedragingen en het belang van integriteit binnen de organisatie. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4094
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.G.T. Fromm),
tegen

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Quadackers).

Inleiding

1. Met het (primaire) bestreden besluit van 7 mei 2025 heeft verweerder verzoeker de disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, met onmiddellijke teruitvoerlegging per 12 mei 2025. [1]
1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft met een verweerschrift gereageerd op het verzoek.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juli 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. D.C. Coppens (kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoeker) en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Voorgeschiedenis
2.1.
Verzoeker heeft is ongeveer 42,5 jaar werkzaam geweest bij het ministerie van Defensie, laatstelijk bij het burgerpersoneel in de functie van Medewerker Logistiek (salarisschaal 5) bij het regiokantoor [plaats 1] met standplaats [plaats 2] .
2.2.1.
Bij besluit van 17 april 2019 is het bezwaar van verzoeker tegen het besluit
16 mei 2018 gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan verzoeker was per 1 april 2018 wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van verplaatsing naar een andere functie en indeling in een lagere salarisschaal (salarisschaal 4) opgelegd en als gevolg daarvan is hij geplaatst in de andere functie. Het plichtsverzuim bestond uit het achterhouden van oud ijzer dan wel aluminium goederen, het apart zetten daarvan in een gebouw waar alleen verzoeker de beschikking over had, met de gedachte deze goederen te verhandelen ten behoeve van een ‘koffiepotje’ voor een barbecue met collega’s. Verweerder is bij zijn standpunt gebleven dat sprake was van toerekenbaar plichtsverzuim, maar heeft aanleiding gezien om het besluit van 16 mei 2018 te herroepen. In plaats daarvan is verzoeker de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Besloten is dat verzoeker zo spoedig mogelijk wordt overgeplaatst naar zijn huidige functie, waarmee hij zijn oorspronkelijke salarisschaal zal behouden. De onterecht verminderde bezoldiging wordt gerestitueerd. Verzoeker wordt gewaarschuwd dat bij herhaald plichtsverzuim verdergaande rechtspositionele maatregelen zullen worden getroffen, waarbij een onvoorwaardelijk ontslag niet is uit te sluiten.
2.2.2.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 14 december 2018 is verzoeker vrijgesproken van poging tot diefstal/verduistering van oude metalen.
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Op 6 maart 2025 heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) een melding ontvangen, inhoudende dat verzoeker op 5 maart 2025 samen met een collega, bestratingsmateriaal - dat in eigendom is van Defensie - heeft meegenomen van de [kazerne] te [plaats 1] en naar zijn woning heeft verplaatst (het voorval). De KMar heeft het bestratingsmateriaal op
7 maart 2025 in beslag genomen. Het vermoeden bestaat dat verzoeker zich wederom schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
3.2.
Bij besluit van 17 maart 2025 is verzoeker met onmiddellijke ingang in het belang van de dienst geschorst in zijn ambt. [2] Voorts heeft verzoeker een toegangsverbod gekregen voor defensielocaties.
3.3.
Verzoeker heeft op de hoorzitting van 28 maart 2025 zijn zienswijze gegeven op het vermoeden van plichtsverzuim en de schorsing. In het verslag van deze hoorzitting is vermeld dat verzoeker stelt dat hij wat dommigheid heeft uitgehaald. Hij had voor een kennis een hoop deelbaar gewicht nodig. Hij had de pallets al een paar dagen zien staan en heeft het een beetje uitgedokterd. Hij heeft van een militair bij het milieueiland vernomen dat het materiaal de puinbak in zou gaan. Toen hij tussen het werk door even tijd had, heeft hij onder werktijd, met een collega, het bestratingsmateriaal met een Defensievoertuig naar zijn huis gereden. Hij was van plan om het terug te brengen als het testen klaar was. Meerdere mensen op de kazerne wisten wat hij van plan was. Hij had toestemming moeten vragen of hij het materiaal mocht meenemen en het Defensievoertuig mocht gebruiken, maar hij is dat vergeten. Verzoeker en zijn collega zijn twee keer op en neer gereden. Verzoeker ziet het meenemen van het bestratingsmateriaal niet als diefstal, het was maar twee of drie uur nodig. Zijn kennis was een nieuw veersysteem voor landbouwkippers aan het maken en met het bestratingsmateriaal konden ze dat testen met gewicht.
3.4.
Bij besluit van 9 april 2025 is de schorsingsgrond met ingang van 9 april 2025 gewijzigd in verband met het voornemen tot ontslag, met inhouding van een derde gedeelte van zijn bezoldiging. [3]
3.5.
Verzoeker heeft op de hoorzitting van 18 april 2025 zijn zienswijze gegeven op het ontslagvoornemen wegens plichtsverzuim van 9 april 2025. In het verslag van deze hoorzitting op 18 april 2025 is vermeld dat verzoeker naar voren heeft gebracht dat in 2017 geen sprake is geweest van ernstig plichtsverzuim, hij is door de rechtbank Gelderland vrijgesproken. Verweerder heeft meegedeeld dat het eerdere voorval niet meeweegt bij het huidige voornemen tot ontslag, maar wel dat verzoeker een gewaarschuwd mens was. Verzoeker heeft spijt betuigd voor het onderhavige voorval, hij had niet de intentie om het materiaal te stelen. Hij wilde iemand helpen en hij had toestemming moeten vragen. Het ontslag wordt disproportioneel geacht, er zijn andere disciplinaire straffen mogelijk. Verzoeker zit vier jaar voor zijn pensioen en er zijn flinke financiële gevolgen. Verzoeker wil zijn werk graag houden. Andere persoonlijke omstandigheden zijn er niet.
3.6.
Bij brief van 19 mei 2025 heeft de officier van justitie bij het Arrondissementspartket Oost-Nederland verzoeker een kennisgeving van voorwaardelijk sepot bekend gemaakt. De zaak waarin verzoeker wordt verdacht van diefstal in vereniging en joyriding (medeplegen) wordt geseponeerd. Daaraan is de voorwaarde verbonden dat verzoeker, gedurende een proeftijd van 1 jaar ingaande op de dag van uitreiking van deze kennisgeving, zich niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken. Als niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde, kan alsnog strafvervolging worden ingesteld.
3.7.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft de gedragingen van verzoeker (zie 3.1.) aangemerkt als plichtsverzuim. Het plichtsverzuim kan verzoeker worden toegerekend. Verweerder acht zich bevoegd om verzoeker de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Verzoeker was, na het plichtsverzuim in 2017, al een gewaarschuwd mens. De disciplinaire straf van ontslag wordt niet onevenredig geacht.
4. Verzoeker erkent de gedragingen en neemt zijn verantwoordelijkheid daarvoor.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het ontslag onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim en dat verweerder had moeten volstaan met een lichtere disciplinaire straf.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een opgelegde straf als (on)evenredig moet worden beschouwd, zijn de feitelijke aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, bepalend. Ook kan daarbij worden meegewogen dat de ambtenaar eerder plichtverzuim heeft gepleegd en daarvoor is bestraft en hij zo wederom het in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd. Van belang is voorts of een betrokkene eerder plichtsverzuim heeft begaan en dat de betrokkene een gewaarschuwd man was. [4]
4.2.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van de gedragingen.
Verweerder heeft een zwaarwegend belang bij betrouwbaar en integer personeel.
Met het besluit van 17 april 2019, inzake het voorval in 2017, is verzoeker erop gewezen dat als hij zich weer schuldig maakt aan plichtsverzuim, hij rekening dient te houden met ernstige maatregelen. Dit is een duidelijke waarschuwing aan het adres van verzoeker om zich voortaan te gedragen overeenkomstig de normen zoals deze voor een goed ambtenaar dienen te gelden. Ondanks deze waarschuwing heeft verzoeker zich nu schuldig gemaakt aan de verweten gedragingen. Dat verzoeker geen slechte intentie had, wat de voorzieningenrechter in het midden laat, kan hier niet aan afdoen.
Dat sprake zou zijn van een zekere cultuur op het defensiecomplex, dat “iedereen het doet” en dat het ontslag een beetje overdreven is, zoals verzoeker op zitting heeft gesteld, kan het handelen van verzoeker niet verontschuldigen en dit doet niet af aan de ernst van het plichtsverzuim. Verzoeker blijft verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. [5]
Verweerder heeft oog gehad voor het belang van verzoeker bij het behoud van zijn baan bij Defensie en het behoud van zijn inkomsten. Het organisatiebelang mocht in redelijkheid zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verzoeker. Verzoeker heeft geen omstandigheden genoemd die niet door verweerder zijn meegewogen.

Conclusie

5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 augustus 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 99, eerste lid, artikel 100, eerste lid, aanhef en onder l, en artikel 103 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard).
2.Artikel 109, tweede lid, onder c, van het Bard.
3.Artikel 109, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bard.
4.Uitspraak van de Raad van 17 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3213, r.o. 4.2.
5.Uitspraak van de Raad van 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2990, r.o. 4.5.