ECLI:NL:RBDHA:2025:15457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 3536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake huisvestingsvergunning in Zoetermeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een huisvestingsvergunning voor een woning in Zoetermeer aanvroeg. De aanvraag was op 1 april 2025 door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer buiten behandeling gesteld, omdat de verzoeker niet de gevraagde informatie had aangeleverd. De verzoeker stelde dat hij de vergunning nodig had om het huurcontract van zijn overleden moeder over te nemen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was en dat het besluit van de verweerder niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de aanvraag niet inhoudelijk was beoordeeld, waardoor de omvang van het geschil beperkt was. De verzoeker had niet aangetoond dat er een spoedeisend belang was, en de voorzieningenrechter kon daarom niet ingaan op de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/3536
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Biemond),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. C.T. Kreffer).

Inleiding

1.1.
Met het (primaire) bestreden besluit van 1 april 2025 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 23 december 2024 om een huisvestingsvergunning voor de woning aan de [adres] te Zoetermeer (de woning) buiten behandeling gesteld. [1]
1.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft op 20 mei 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker heeft op 23 december 2024 een aanvraag om een huisvestingsvergunning ingediend. Hij stelt in een brief van 27 september 2024 dat hij is ingeschreven op het adres, het betreft de ouderlijke woning en hij heeft de huisvestingsvergunning nodig om het huurcontract van zijn overleden moeder bij Vidomes over te kunnen nemen.
2.2.
Bij e-mail van 9 januari 2025 heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 6 februari 2025 een ingevulde verhuurdersverklaring en een kopie salarisstrook of een overzicht van de uitkering van de laatste drie maanden te verstrekken. Indien de gegevens niet worden ontvangen, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.
Bij e-mail van 6 februari 2025 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat de informatie nog niet is ontvangen. Uiterlijk op 14 februari 2025 moet verzoeker reageren. Als verzoeker niet tijdig reageert, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.
Verweerder heeft bij e-mail van 24 februari 2025 meegedeeld dat hij het voornemen heeft om de aanvraag opnieuw buiten behandeling te stellen, omdat de aanvraag niet voldoet aan de indieningsvereisten. [2]
Bij e-mail van 6 maart 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker laten weten dat verweerder met een bepaalde toetsing kan volstaan.
Bij e-mail van 11 maart 2025 heeft verweerder meegedeeld dat geen sprake is van een ontvankelijke aanvraag en dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling. Daarom kan ook geen voorwaardelijke vergunning of toezegging worden afgegeven.
Gevraagd is of verzoeker zijn aanvraag wil intrekken.
Bij e-mail van 22 maart 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker meegedeeld dat hij een besluit wil op de aanvraag, met de door hem voorgestane toetsing.
Verweerder heeft bij e-mail van 25 maart 2025 aan de gemachtigde van verzoeker meegedeeld dat uit diens reactie wordt opgemaakt dat verzoeker de aanvraag niet wenst in te trekken. Verzoeker zal bericht ontvangen dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld.
2.3.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen, omdat verzoeker de gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Daarom is verweerder niet in staat om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat er bij het Gerechtshof (het Hof) een hoger beroep loopt in een civiele procedure, waarin zijn verzoek om huurder te kunnen zijn van de woning na het overlijden van zijn moeder (huurcontractovername) wordt behandeld. In het kader van die procedure moet verzoeker een huisvestingsvergunning indienen, dan wel een bereidverklaring of toezegging dat - indien het Hof de vordering toewijst - een huisvestingsvergunning zal worden verleend. Het spoedeisend belang is dat op 22 juli 2025 een comparitie zal plaatsvinden bij het Hof. Volgens verzoeker kan de vergunning voorwaardelijk worden verleend dan wel dient een verklaring te worden afgegeven dat de vergunning wordt verleend, als en zodra de civiele rechter bepaalt dat verzoeker de huurder van de woning zal zijn.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker vooralsnog niet duidelijk heeft gemaakt of bij de comparitie bij het Hof op 22 juli 2025 al dan niet een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep zal gaan plaatsvinden. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat in het kader van die comparitie een huisvestingsvergunning, een bereidverklaring of een toezegging moet worden overgelegd. Er is niet gebleken dat sprake is van een spoedeisend belang.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit van verweerder in de bodemprocedure in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat met het bestreden besluit de aanvraag van verzoeker buiten behandeling is gesteld vanwege het ontbreken van de benodigde informatie. Bedoelde informatie betreft niet alleen een verhuurdersverklaring maar ook financiële gegevens. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van verzoeker dus niet inhoudelijk beoordeeld. Uit rechtspraak volgt dat, gelet op artikel 8:69, eerste lid, van de Awb, de omvang van het geschil beperkt is wanneer in een besluit geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. [3] Dit geldt ook voor het buiten behandeling stellen van een aanvraag, zoals hier aan de orde. Deze beperkte omvang van het geschil maakt dat de voorzieningenrechter geen inhoudelijk oordeel kan geven over de vraag of verzoeker aan de criteria voor het verlenen van een huisvestingsvergunning voldoet. Een toewijzing van het verzoek zou enkel kunnen inhouden dat de aanvraag in behandeling moet worden genomen, maar dit betekent niet dat daarmee een huisvestingsvergunning moet worden verleend. Verzoeker heeft bij brief van 2 juni 2025 benadrukt dat hij wil dat verweerder zich inhoudelijk uitlaat over zijn aanvraag, in die zin dat een inhoudelijke toets wordt gedaan met uitzondering van de vraag van het bestaan van een/de huurovereenkomst.
De voorzieningenrechter overweegt dat een dergelijke bereidverklaring of toezegging eveneens een inhoudelijke beoordeling vergt. Hieraan kan in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening niet worden toegekomen vanwege de beperkte omvang van het geschil. Er bestaat geen rechtsgrond om verweerder te verplichten om medewerking te verlenen aan een bereidverklaring of toezegging zoals gewenst.

Conclusie

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2:4, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Zoetermeer 2023 (de Verordening).
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van