ECLI:NL:RBDHA:2025:15458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 3378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging gemeentelijke opvang en onjuiste IND code

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker om een voorlopige voorziening. De verzoeker was het niet eens met de beëindiging van zijn verblijf in de gemeentelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De beëindiging was gebaseerd op een onjuiste IND code in de Basisregistratie Personen (Brp). De gemeente had de verzoeker tijdelijk ondergebracht in een hotel, maar de verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker inmiddels in een andere opvang verblijft, waar ook zijn vrouw welkom is. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de onderliggende informatie van de verweerder niet evident onrechtmatig was. De verzoeker had geweigerd om de voorzieningenrechter kennis te laten nemen van bepaalde stukken, wat zijn zaak niet ten goede kwam. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/3378
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. van de Laar).

Inleiding

1.1.
Verzoeker is het niet eens met de beëindiging door verweerder van zijn verblijf in
de gemeentelijke opvang bij brief van 13 mei 2025. Hij heeft daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij brief van 16 mei 2025 heeft verweerder verzoeker laten weten dat hij recht heeft
op opvang op grond van de RTB [1] en dat tot 1 juni 2025 een hotelkamer voor hem is geboekt. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter laten weten dat hij zijn verzoek om een voorlopige voorziening handhaaft.
1.3.
Verweerder heeft met een verweerschrift gereageerd op het verzoek.
1.4.
Verweerder heeft het tijdelijke verblijf in het hotel verlengd tot 11 juni 2025. Bij besluit van 10 juni 2025 heeft verweerder de opvang van verzoeker in de gemeente Leidschendam-Voorburg beëindigd en verzoeker overgeplaatst naar de opvanglocatie in [plaats 3] .
1.5.
Verweerder heeft verzoeker op 12 juni 2025 meegedeeld dat in afwachting van de
zitting van de voorzieningenrechter niemand bij de vrouw van verzoeker op de kamer in de opvanglocatie in Leidschendam-Voorburg ( [adres] ) zal worden geplaatst.
1.6.
Verweerder heeft op 18 juni 2025 enkele op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en gevraagd om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.7.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb opgedragen aan een andere kamer van de rechtbank (de geheimhoudingsrechter).
1.8.
Bij beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb van 18 juni 2025 heeft de geheimhoudingsrechter het verzoek gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Verweerder is verzocht om een geschoonde versie van de stukken aan de rechtbank toe te zenden.
1.9.
Verweerder heeft op 18 juni 2025 een geschoonde versie van stukken ingezonden.
1.10.
Verzoeker heeft op 18 juni 2025 meegedeeld dat hij de voorzieningenrechter geen toestemming verleent als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van (de gedeelten van) de stukken waarop beperking van de kennisneming rust uitspraak te doen.
1.11.
De voorzieningenrechter heeft geen kennis genomen van (de gedeelten van) de stukken waarop de beperkte kennisneming rust.
1.12.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juni 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld van zijn vrouw. Verzoeker is bijgestaan door mr. W.G. Fischer (vervanger van zijn gemachtigde). Verder zijn verschenen de gemachtigde van verweerder en E. ten Cate-Rokauskaite (tolk).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker verbleef met zijn vrouw in de gemeentelijke opvang aan de [adres] in Leidschendam-Voorburg. Verzoeker is op enig moment in de Basisregistratie personen (Brp) geregistreerd met verblijfstitel 32.
2.2.
Met de brief van 13 mei 2025 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat
- hij de gemeentelijke opvang op 13 mei 2025 om 17:00 uur moet verlaten. [2] Volgens verweerder betekent verblijfstitel 32 dat de IND heeft geconstateerd dat verzoeker niet onder de RTB valt en dat hij niet onder de doelgroep van ontheemden valt. Daarom is verweerder verplicht om het verblijf van verzoeker in de gemeentelijke opvang te beëindigen. Verzoeker krijgt drie uur de tijd om, onder toezicht van de beveiliging, het pand te verlaten;
- hem, vanwege herhaalde meldingen van overlast, en omwille van de orde en veiligheid in de opvang, per 13 mei 2025 om 17:00 uur de toegang tot het pand wordt ontzegd, hij mag het pand ook niet als bezoeker betreden. Eventuele ontmoetingen met zijn vrouw of andere bewoners kunnen alleen buiten het gebouw plaatsvinden.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
Verzoeker heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening een screenshot overgelegd van een app van de IND, waarin is vermeld dat hij tijdelijke bescherming heeft in Nederland op grond van de RTB.
2.4.
Verweerder heeft verzoeker op 16 mei 2025 schriftelijk meegedeeld dat de IND heeft vastgesteld dat hij ten onrechte de verblijfstitel 32 heeft gekregen in de Brp. Verweerder heeft laten weten dat verzoeker recht heeft op opvang en dat hij zich kan melden bij het [hotel 1] in [plaats 1] . Voor hem is tot 1 juni 2025 een hotelkamer inclusief maaltijden geboekt. In de tussentijd kan verweerder voor verzoeker opvang regelen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze mededeling en bij e-mail van
19 mei 2025 heeft hij zijn verzoek om een voorlopige voorziening gehandhaafd. Hij stelt nog steeds gescheiden te zijn van zijn gezin en betwist dat hij overlast heeft veroorzaakt.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat in het hotel een tweepersoonskamer is geregeld, zodat de vrouw van verzoeker desgewenst bij hem zou kunnen verblijven.
2.5.
Verzoeker heeft verweerder bij e-mail van 28 mei 2025 meegedeeld dat hij bereid is te verhuizen naar een bepaalde opvanglocatie in [plaats 2] , mits hij daar een tweepersoonskamer krijgt.
2.6.
Op 10 juni 2025 heeft verweerder verzoeker schriftelijk meegedeeld dat de opvang in de gemeente Leidschendam-Voorburg wordt beëindigd. [3] Uit navraag bij de opvang in [plaats 2] is gebleken dat in de door verzoeker gewenste opvang in [plaats 2] momenteel geen plaats beschikbaar is. De gemeente [gemeente] heeft aangeboden om verzoeker samen met zijn vrouw opvang te bieden in [plaats 3] . Het huidige tijdelijke verblijf van verzoeker in [hotel 1] in [plaats 1] eindigt daarom op 11 juni 2025 om 11:00 uur. Verzoeker wordt, desgewenst met zijn vrouw, op 11 juni 2025 om 12:00 uur verwacht bij [hotel 2] in [plaats 3] . Er kan rekening worden gehouden met allergieën of dieetwensen van zijn vrouw.
Verzoeker heeft meegedeeld dat hij zijn verzoek om een voorlopige voorziening handhaaft.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. Verzoeker heeft op zitting desgevraagd toegelicht dat hij met zijn vrouw het gezin vormt, dat hij heeft genoemd in zijn e-mail van 19 mei 2025 (zie 2.4.). Het gaat niet om zijn andere familieleden die in een ander gedeelte van de gemeentelijke opvang aan de [adres] verblijven.
4. Verzoeker verblijft nu in de per 11 juni 2025 door de gemeente [gemeente] aangeboden opvang, waar ook zijn vrouw welkom is. De vrouw van verzoeker verblijft nog steeds in de gemeentelijke opvang aan de [adres] . Zij wenst niet mee te verhuizen naar de locatie in [plaats 3] , omdat de bewoners daar geen toegang hebben tot een keuken.
De voorzieningenrechter overweegt dat in de mededeling van 10 juni 2025 is vermeld dat op de locatie in [plaats 3] rekening kan worden gehouden met allergieën of dieetwensen van de vrouw van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat op de locatie in [plaats 3] niet zelf kan worden gekookt, niet maakt dat een onomkeerbare situatie ontstaat. Er is niet gebleken dat sprake is van een spoedeisend belang.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het standpunt van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of dit standpunt van verweerder in de bodemprocedure in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.1.
Verzoeker heeft op zitting zijn weigering om de voorzieningenrechter kennis te laten nemen van (de gedeelten van) de stukken waarop de beperkte kennisneming rust gehandhaafd. Uit rechtspraak volgt dat de gevolgen van de weigering om de rechter bedoelde toestemming te verlenen, in beginsel voor rekening komen van degene die de toestemming heeft geweigerd. Door deze weigering heeft verzoeker de voorzieningenrechter de mogelijkheid ontnomen om bij het toetsen van de evidente (on)rechtmatigheid van het standpunt van verweerder de betreffende informatie mee te nemen. [4]
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de verschillende wijzigingen in het verblijf van verzoeker bij de gemeentelijke opvang, voor de onderhavige procedure vooral het besluit van 10 juni 2025 van belang is. Verzoeker verblijft reeds in [plaats 3] . Er is in voormeld besluit uitgebreid ingegaan op een e-mail van de beheerder van de opvanglocatie [adres] van 2 mei 2025, er zijn registraties genoemd uit het informatiesysteem van het Leger des Heils en verzoeker is meerdere keren (schriftelijk) gewaarschuwd. Partijen betwisten elkaars ingenomen standpunten uitgebreid op formele en materiële aspecten. Reeds hierom is dit besluit niet evident onrechtmatig te achten.
De brief van 16 mei 2025, waarmee weer in opvang is voorzien voor verzoeker en waarbij ruimte was voor zijn vrouw, is niet zonder meer evident onrechtmatig. Voor zover de brief van 13 mei 2025 was gebaseerd op onjuiste informatie van de IND, ziet de voorzieningenrechter hierin geen reden om nu nog een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55 EG).
2.Op grond van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO).
3.Artikel 7, eerste lid, onder c en a, van de RooO.
4.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:20123:1316, r.o. 20.