ECLI:NL:RBDHA:2025:1555
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 19 december 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden, en heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld. Eiser betoogde dat Duitsland de asielaanvraag niet in behandeling zou nemen en dat een overdracht naar Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, omdat hij in een situatie van materiële deprivatie zou komen. De rechtbank oordeelde dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen waren in het Duitse asiel- en opvangsysteem.
Daarnaast betoogde eiser dat de minister de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moest trekken vanwege zijn medische behoeften. De rechtbank oordeelde dat de minister niet ten onrechte had gesteld dat eiser niet had aangetoond dat Nederland het meest geschikte land was voor zijn medische behandeling. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.