ECLI:NL:RBDHA:2025:1555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 19 december 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden, en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld. Eiser betoogde dat Duitsland de asielaanvraag niet in behandeling zou nemen en dat een overdracht naar Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, omdat hij in een situatie van materiële deprivatie zou komen. De rechtbank oordeelde dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen waren in het Duitse asiel- en opvangsysteem.

Daarnaast betoogde eiser dat de minister de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moest trekken vanwege zijn medische behoeften. De rechtbank oordeelde dat de minister niet ten onrechte had gesteld dat eiser niet had aangetoond dat Nederland het meest geschikte land was voor zijn medische behandeling. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Kan er ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat uit het dossier blijkt dat Duitsland de asielaanvraag van eiser niet in behandeling zal nemen. Eiser voert aan dat hieruit volgt dat hij uitgezet zal worden naar Irak. In dit kader betoogt eiser dat een overdracht naar Duitsland in strijd is met artikel 3 van het EVRM, aangezien hij door een overdracht geplaatst zal worden in een situatie van materiële deprivatie.
5.1.
De rechtbank vat deze beroepsgrond zo op dat eiser betoogt dat er voor Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun verdragsverplichtingen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [2]
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister mag voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Daarbij is van belang dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing zijn op de Duitse asielprocedure.. Verder is het van belang dat als eiser meent dat Duitsland in strijd handelt met Europese richtlijnen, hij kan klagen bij de (hogere) autoriteiten in Duitsland.
Heeft de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser betoogt dat de minister de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiser medische behandeling nodig heeft en Nederland daarvoor het meest geschikte land is.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat Nederland het meest geschikte land is voor de medische behandeling van eiser. Ook heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van andere bijzondere, individuele omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie het arrest het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018 (Jawo).