ECLI:NL:RBDHA:2025:15571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.35324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot uitzetting naar Sri Lanka

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Y.D. Ancion, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarin is bepaald dat zijn uitzetting naar Sri Lanka niet achterwege blijft tijdens zijn asielprocedure. De verzoeker heeft eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 8 juli 2025 opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend, maar dat deze aanvraag niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen aanleiding was voor verweerder om een medisch onderzoek aan te bieden en dat de verzoeker niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zijn vierde asielaanvraag zouden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar van de verzoeker tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. B. Tijssen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35324

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2025 heeft verweerder met toepassing van artikel 3.1, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaald dat uitzetting van verzoeker tijdens zijn asielprocedure niet achterwege blijft (het bestreden besluit).
Verzoeker heeft op 30 juli 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft verzoeker op 11 augustus 2025 meegedeeld dat hij voornemens is om verzoeker op 18 augustus 2025 uit te zetten naar Sri Lanka.
Verweerder heeft op 13 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het verweerschrift te reageren. Op 13 augustus 2025 heeft hij een schriftelijke reactie ingediend.
Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. Verweerder heeft telefonisch medegedeeld geen aanleiding te zien om een nadere reactie in te dienen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van 8:83, derde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Eerdere procedures
3. Verzoeker heeft op 15 februari 2022 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 januari 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het beroep van verzoeker tegen dat besluit is bij uitspraak van 14 augustus 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (NL22.15724), ongegrond verklaard. Op 11 december 2023 heeft verzoeker een tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 4 april 2024, aangevuld bij besluit van 11 april 2025, heeft verweerder deze asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend. Op 21 mei 2025 heeft verzoeker opnieuw asiel aangevraagd. Bij besluit van 2 juni 2025 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers beroep tegen dat besluit (zaaknummer NL25.24686) is door deze rechtbank bij uitspraak van 15 juli 2025 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van 15 juli 2025 ongegrond verklaard. De eerste drie asielaanvragen van verzoeker zijn dus onherroepelijk afgewezen.
Bestreden besluit
4. Op 8 juli 2025 heeft verzoeker opnieuw een asielaanvraag ingediend. Op dezelfde dag heeft verweerder verzoeker gehoord over deze aanvraag en het voornemen uitgebracht om deze aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat uitzetting van verzoeker niet achterwege blijft tijdens zijn vierde asielprocedure.
Onzorgvuldige voorbereiding
5. Verzoeker betoogt dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Daartoe voert hij onder meer aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten verzoekers gemachtigde te informeren over de ingediende aanvraag, waardoor verzoeker de noodzakelijke rechtsbijstand is onthouden. Daarnaast had er voor verweerder aanleiding moeten bestaan – gelet op de aanwezige signalen – om een medisch advies over verzoeker uit te laten brengen.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verweerder is op grond van artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb niet gehouden om een vreemdeling bij een herhaalde asielaanvraag een rust- en voorbereidingstermijn te geven. De voorzieningenrechter volgt evenmin het betoog dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door de gemachtigde van verzoeker niet (tijdig) op de hoogte te stellen van de ingediende asielaanvraag en haar daarmee ten onrechte niet te betrekken in de procedure. Niet gebleken is van enige rechtsregel die verweerder hiertoe in dit geval verplicht. Artikel 12 van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn), waar verzoeker op wijst, schrijft niet voor dat verweerder verzoeker in een situatie als de onderhavige, waarin sprake is van een vierde asielaanvraag die is ingediend hangende het beroep van verzoeker tegen de afwijzing van zijn derde asielaanvraag en waarin verzoeker in die beroepsprocedure wordt bijgestaan door een advocaat, in de gelegenheid wordt gesteld om een onderhoud te laten plaatsvinden tussen hem en zijn gemachtigde alvorens het gehoor over de vierde asielaanvraag te laten plaatsvinden. Zoals verweerder terecht opmerkt, bepaalt verzoeker zelf het moment waarop hij een asielaanvraag indient. Het staat hem vrij om hierover desgewenst contact met zijn gemachtigde op te nemen. Niet is gebleken dat verzoeker deze mogelijkheid is ontnomen of dat hij heeft gevraagd om voorafgaand aan het gehoor in de gelegenheid te worden gesteld om contact op te nemen met zijn gemachtigde.
5.2.
Op grond van artikel 3.118b, tweede lid, van het Vb, gelezen in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb, bestaat er evenmin een algemene verplichting voor verweerder om verzoeker een medisch onderzoek aan te bieden. Dit laat onverlet dat verweerder op grond van het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste om een besluit zorgvuldig voor te bereiden gehouden kan zijn om een vreemdeling een medisch onderzoek aan te bieden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarvoor in dit geval geen aanleiding bestond. Uit het MediFirst-advies in het kader van verzoekers eerste asielprocedure volgt dat hij destijds in staat werd geacht om te worden gehoord. Verzoeker heeft bij brief van 22 juli 2025 een uittreksel van zijn medische informatie overgelegd. In de reactie van 13 augustus 2025 op het verweerschrift heeft hij een uitgebreider patiëntendossier ingebracht. Deze informatie is afkomstig van de arts die werkzaam is in het detentiecentrum waar verzoeker verblijft. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat hieruit niet blijkt dat verzoeker psychische klachten heeft. Uit de overgelegde informatie volgt dat verzoeker last heeft van slapeloosheid, van een pijnlijk oog(lid) en op enig moment van oorpijn. Dat hij niet in staat zou zijn om te worden gehoord blijkt daaruit niet. Ook het gegeven dat verzoeker in een observatiecel heeft verbleven, is onvoldoende om aan te nemen dat er bij hem sprake is van psychische klachten die aanleiding hadden moeten vormen om verzoeker voorafgaand aan het gehoor een medisch onderzoek aan te bieden.
5.4.
Het betoog van verzoeker leidt gelet op het vorenstaande niet tot de conclusie dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid of niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De hiertoe aangevoerde gronden slagen niet.
Nieuw asielmotief
6. Verzoeker betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat verzoeker geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd aan zijn vierde asielaanvraag. Verweerder heeft zich niet eerder uitgelaten over zijn politieke overtuiging als nieuw asielmotief, aldus verzoeker.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker het standpunt van verweerder dat de vierde asielaanvraag louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen, op zichzelf niet heeft betwist. Het betoog dat verzoekers politieke overtuiging een nieuw feit is, doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Bij zijn tweede asielaanvraag van 11 december 2023 heeft verzoeker zijn politieke overtuiging over een onafhankelijk Tamil Eelam ingebracht. Bij besluit van 4 april 2024, aangevuld bij besluit van 11 april 2025, is deze asielaanvraag buiten behandeling gesteld omdat verzoeker met onbekende bestemming was vertrokken. Dit besluit staat in rechte vast. Tijdens het gehoor in de onderhavige procedure heeft verzoeker niets verklaard over politieke activiteiten of een politieke overtuiging. Hij heeft juist verklaard dat zijn problemen in essentie nog dezelfde zijn. Die problemen, zoals de problemen met de Avaa-groep, zijn beoordeeld in verzoekers eerste asielprocedure.
6.2.
Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat er geen sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden. Het betoog van verzoeker slaagt dus niet.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bezwaar van verzoeker tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.