Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser is geboren op [datum] 1994 en heeft de Turkse nationaliteit.
2. Op 29 december 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is Koerdisch en heeft te maken gehad met discriminatie in Turkije. Zo heeft eiser geen werk kunnen vinden in de richting van zijn studie. Eiser heeft samen met een vriend een café gerund in de stad [plaats]. Het café werd veel bezocht door Koerden en leden van de politieke partij HDP. De politie heeft meermaals invallen gedaan in het café, om de activiteiten in het café te onderzoeken. Eiser is actief lid van de HDP en ook lid geweest van de mensenrechtenorganisatie Insan Haklari Dernegi (hierna: IHD). Eisers vrijheden werden steeds meer beperkt in Turkije en hij vreesde dat hij zou worden gearresteerd. Tot slot wil eiser de militaire dienstplicht in Turkije niet vervullen.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser lid is van de HDP, dat hij te maken heeft gehad met discriminatie vanwege zijn etniciteit en dat hij weigert in militaire dienst te treden. Het lidmaatschap bij IHD en de problemen die uit het lidmaatschap van HDP en IHD voortvloeien, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. De geloofwaardige asielmotieven maken volgens verweerder niet dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid en onder h, van de Vw,omdat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was.
4. Eiser voert daartegen het volgende aan. De combinatie van eisers Koerdische achtergrond en zijn actieve lidmaatschap van de HDP maakt dat het aannemelijk is dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten en dat hij bij terugkeer ook negatieve aandacht zal blijven ontvangen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op informatie uit het algemeen ambtsbericht over Turkije van februari 2025. Daarnaast heeft eiser per e-mail contact gehad met IHD om zijn lidmaatschap te onderbouwen. Uit dit mailcontact is gebleken dat eiser niet meer geregistreerd is als lid. Gelet op de politieke en maatschappelijke omstandigheden in Turkije is het niet verwonderlijk dat eiser geen officieel document van zijn lidmaatschap van IHD kan verkrijgen. In Turkije wordt het verkrijgen van officiële documenten voor Koerden namelijk vaak bemoeilijkt. Ten aanzien van de duur van het lidmaatschap van IHD heeft eiser, anders dan verweerder meent, wel degelijk voldoende verklaard. Ook heeft eiser voldoende verklaard over de activiteiten die hij heeft verricht voor IHD. Eiser wijst er ook op dat de activiteiten die hij voor IHD verrichte grotendeels samenvallen met zijn activiteiten voor HDP, omdat beide organisaties gemeenschappelijke doelstellingen hebben. Eiser heeft dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat hij actief betrokken is geweest bij de IHD. Ten aanzien van het café voert eiser aan dat het niet onlogisch is dat de Turkse autoriteiten bekend waren met eisers betrokkenheid bij het café, ondanks dat hij niet geregistreerd was als eigenaar. Doordat eiser in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat, is het zeer aannemelijk dat er een (geheim) onderzoek naar eiser loopt. Verweerder doet dit ten onrechte af door te overwegen dat dit slechts een vermoeden is. Verder heeft eiser aanzienlijke beperkingen in zijn bestaansmogelijkheden ondervonden in Turkije vanwege zijn Koerdische afkomst. Het is onzeker wat de toekomst voor eiser in Turkije zal brengen. Voorts heeft verweerder weinig vragen aan eiser gesteld met betrekking tot de militaire dienst. Eiser heeft geen zeggenschap over waar hij geplaatst zal worden en dat betekent dat het mogelijk is dat hij tegen zijn eigen volk zal moeten dienen. Dat levert voor eiser een ernstig gewetensconflict op en vergroot het risico op een discriminerende en onevenredige bestraffing door de Turkse autoriteiten. Tot slot heeft eiser bij aankomst in Nederland niet direct een asielaanvraag ingediend, omdat hij in een staat van angst en onzekerheid verkeerde en niet wist hoe de asielprocedure werkte. Verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser lid is geweest van IHD. Verweerder heeft bij deze beoordeling terecht betrokken dat eiser geen documenten heeft overgelegd waarmee hij het lidmaatschap heeft gestaafd. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet wordt ingezien dat eiser geen officiële documenten kan verkrijgen van zijn lidmaatschap, omdat hij via e-Devlet wel een document heeft kunnen verkrijgen waaruit blijkt dat hij lid is van de HDP. Dat eiser stelt dat hij geen officiële documenten kan verkrijgen van zijn lidmaatschap van IHD, laat bovendien onverlet dat hij, zoals verweerder heeft overwogen, ook met andere soorten bewijzen zoals een lidmaatschapspasje en bankafschriften zin lidmaatschap heeft kunnen staven. Ook dergelijke documenten heeft eiser echter niet overgelegd. Daarnaast heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over de duur van het lidmaatschap bij IHD. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat na drie jaar automatisch het lidmaatschap wordt beëindigd en anderzijds dat hij niet weet wanneer hij is uitgeschreven. De uitleg van eiser over deze verklaringen in de zienswijze en de beroepsgronden heeft verweerder onvoldoende toereikend kunnen achten. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser slechts summier heeft verklaard over zijn activiteiten voor IHD. De verklaring van eiser dat hij voor IHD en HDP dezelfde soort activiteiten uitvoerde, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Ook wordt niet gevolgd dat verweerder onvoldoende heeft gevraagd over de activiteiten die eiser verrichtte voor IHD. Aan eiser is tijdens het aanvullend gehoor namelijk expliciet gevraagd wat hij deed voor IHD. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen dat hij uitgebreider kan verklaren over de door hem verrichte activiteiten dan hij heeft gedaan.
Lidmaatschap HDP en daaruit volgende problemen
6. Niet in geschil is dat eiser lid is van de HDP. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling ook heeft beoordeeld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de radar staat van de Turkse autoriteiten in verband met zijn activiteiten voor de HDP. Deze beoordeling heeft verweerder echter ten onrechte in dit kader gemaakt, en niet in het kader van de zwaarwegendheid van eisers lidmaatschap. Gelet daarop bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
7. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen gegronde vrees heeft vanwege zijn lidmaatschap bij HDP. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser al sinds 2014 actief is bij de partij, maar nooit persoonlijk problemen heeft ondervonden. Voor zover eiser stelt dat hij wel problemen heeft ondervonden doordat de politie meermaals is binnengevallen in zijn café, heeft verweerder kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat het café te herleiden is tot eiser, nu niet officieel is vastgelegd dat eiser deels eigenaar is van dit café. Dat eiser stelt dat het aannemelijk is dat de Turkse autoriteiten wel op de hoogte zijn van eisers rol als eigenaar, heeft verweerder terecht als een vermoeden van eiser aangemerkt. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat eiser bij de invallen nooit is gearresteerd of meegenomen. Dat eiser stelt dat in het algemeen in Turkije sprake is van een repressief klimaat jegens HDP-leden en Koerden is onvoldoende voor de conclusie dat eiser een gegronde vrees heeft bij terugkeer. Ook de stelling van eiser dat niet uitgesloten kan worden dat tegen hem strafrechtelijke stappen worden ondernomen en dat onderzoek naar hem wordt gedaan, is daartoe onvoldoende nu dit slechts vermoedens zijn van eiser.
8. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat verweerder hem onvoldoende vragen heeft gesteld over de militaire dienst. Eiser is tijdens het nader en aanvullend gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld om hierover te verklaren. De rechtbank wijst hierbij op de pagina’s 11, 12 en 13 van het rapport van het nader gehoor en de pagina’s 11 en 12 van het rapport van het aanvullend gehoor.
9. Eiser wordt wel gevolgd in zijn betoog dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende in samenhang heeft beoordeeld dat eiser lid is van de HPD en weigert in militaire dienst te treden. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat verweerder bij beoordeling van de vrees van eiser deze elementen in samenhang heeft bezien. Ook op dit punt bevat het bestreden besluit dan ook een motiveringsgebrek.
10. Verweerder heeft echter terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing wegens het weigeren van de militaire dienst of dat eiser onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft. Daarbij is van belang dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht over Turkije van februari 2025 niet blijkt dat leden van de HDP die de militaire dienst ontduiken of geweigerd hebben in het algemeen een gegronde vrees hebben voor vervolging. Verder heeft eiser met de stelling dat hij niet weet waar hij zal worden ingezet als hij in militaire dienst zou gaan niet aannemelijk gemaakt dat hij ingezet zal worden bij militaire acties die in strijd zijn met de grondbeginselen van humaan gedrag of de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Bovendien blijkt uit het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C7/34.3.3 van de Vc,dat verweerder ten aanzien van dienstplichtige Koerden in beginsel niet aanneemt dat zij een gegronde vrees hebben om in een conflict te worden ingezet tegen eigen volk of familie.
11. Verweerder merkt volgens zijn beleid in paragraaf C2/3.2.6 van de Vc discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van een dergelijke situatie niet is gebleken. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser werk heeft gehad in Turkije en kon voorzien in zijn levensonderhoud. Dat eiser bepaalde problemen heeft ervaren, waaronder bij het vinden van werk als patholoog, is betreurenswaardig, maar verweerder heeft dit terecht onvoldoende geacht.
13. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet zo spoedig mogelijk zijn asielaanvraag heeft ingediend. Eiser heeft namelijk pas op 29 december 2022 asiel aangevraagd, terwijl hij vijf maanden eerder - op 20 of 21 juli 2022 - Nederland is ingereisd. De verklaring van eiser dat hij angstig en onzeker was en niet wist hoe de procedure in Nederland werkt, heeft verweerder niet als verschoonbare reden hoeven aanmerken. Verweerder heeft kunnen overwegen dat zeker van iemand met contacten in Nederland, zoals eiser, verwacht mag worden dat hij in staat is om de juiste informatie te vinden. Eiser heeft gesteld te vrezen in Turkije, zodat verwacht mag worden dat eiser zich zo snel mogelijk meldt in Nederland.
14. Zoals uit overwegingen 6 en 9 blijkt, bevat het bestreden besluit twee motiveringsgebreken. De rechtbank ziet daarin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht laat de rechtbank echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat verweerder, zoals blijkt uit overwegingen 7 en 10, de motiveringsgebreken voldoende heeft hersteld. Dat betekent dat eiser weliswaar gedeeltelijk gelijk krijgt, maar dat de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).