ECLI:NL:RBDHA:2025:15640
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen aanvraag nareis
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de eiser om vergoeding van proceskosten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Imminga, had een beroep ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 15 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de eiser zijn beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft de eiser verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar de minister heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten van de indiener. Gezien het procesverloop en de gedingstukken concludeert de rechtbank dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de eiser door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener, met inachtneming van een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast moet de minister het door de eiser betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. D.C. van de Mortel, en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.