ECLI:NL:RBDHA:2025:15646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
09/009712-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot afpersing met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 12 december 2024 in Den Haag een woningoverval te hebben gepleegd. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 7 augustus 2025, waar de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Vogel, pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder bedreiging met een mes het slachtoffer heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of goederen. De bewijsbeslissing was gebaseerd op telefoongegevens en getuigenverklaringen die de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat iemand anders zijn telefoon of bankpas had gebruikt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de poging tot afpersing en legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

De rechtbank overwoog dat de verdachte geen respect had getoond voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van het slachtoffer en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de veiligheid van de betrokkenen. De rechtbank nam in aanmerking dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden. De opgelegde straf werd als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/009712-25
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.H.S. Vogel naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging, zoals deze luidt na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 augustus 2025, is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [naam] door hem onder bedreiging van een mes te dwingen tot de afgifte van geld en/of spullen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte betoogd dat de verdachte wegens gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Het slachtoffer heeft een afspraak gemaakt met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Uit onderzoek naar de telefoongegevens van de verdachte is naar voren gekomen dat de verdachte (dagelijks) gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , welk nummer was gekoppeld aan een telefoontoestel met IMEI nummer [IMEI-nummer] .
Uit het onderzoek naar de telefoongegevens is voorts komen vast te staan dat het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] op naam heeft gestaan van de moeder van de verdachte, met wie de verdachte samenwoonde op de [adres 1] in [woonplaats] en ook is gebruikt in het toestel met voornoemd IMEI-nummer.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] zich op 12 december 2024 in de avond verplaatste van cell-id KPN-19302689 op de [adres 2] te Schiedam naar cell-id KPN-18347809 op de Ammunitiehaven te Den Haag, alwaar het nummer om 20:18 uur uitstraalt.
Onderzoek naar de transactiegegevens van het bankrekeningnummer van de verdachte wijst uit dat er op 12 december 2024 via OV-pay betaald is voor een reisbeweging met het openbaar vervoer vanuit Schiedam naar Den Haag met een betaling om 20:22 uur (Torenstraat te Den Haag). Deze reisbeweging had in tijd en plaats dezelfde verplaatsing als hiervoor bedoelde verplaatsing van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] .
De Torenstraat in Den Haag valt onder het theoretische dekkingsgebied van de vorengenoemde cell-id KPN-18347809, gelegen op de Ammunitiehaven 25 te Den Haag. De Ammunitiehaven is een zijstraat van de Nieuwe Haven, de plaats waar het delict op 12 december 2024 rond 21:00 uur plaatshad. Ook rond 21:09 uur bevond het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] zich nog in de buurt van de plaats-delict.
De verdachte heeft, geconfronteerd met vorenstaande verkeers- en transactiegegevens, hierover niets willen verklaren. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat mogelijk iemand anders, aan wie hij zijn telefoon en/of bankpas zou kunnen hebben uitgeleend, degene is geweest die naar Den Haag is gereisd.
De rechtbank acht het in het geheel niet aannemelijk dat – zoals de verdachte voor het eerst tijdens de terechtzitting heeft geopperd – een andere persoon dan de verdachte op 12 december 2025 rond het tijdstip van de woningoverval in de buurt van [adres 3] te Den Haag mogelijk gebruik zou hebben gemaakt van zijn telefoon en/of bankpas, ook al omdat hij enkel de mogelijkheid heeft geopperd dat hij zijn telefoon en bankpas had uitgeleend en niet heeft kunnen aangeven aan wie dat geweest zou kunnen zijn.
Tenslotte slaat de rechtbank acht op het feit dat, hoewel op de in plaats-delict gemaakte camerabeelden het gezicht van de overvaller niet goed zichtbaar is, het signalement dat zowel het slachtoffer als de bewoonster van de overvaller hebben gegeven – jonge man, slank, Afrikaans uiterlijk – past bij dat van de verdachte.
Conclusie
De rechtbank komt, gelet op alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat de verdachte degene is geweest die op 12 december 2024 heeft gepoogd het slachtoffer in de woning op de [adres 3] te Den Haag te overvallen, door te dreigen met een (kap)mes. Dat de verdachte hierin niet is geslaagd, is slechts te danken aan het kordate en moedige optreden van het slachtoffer.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 12 december 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, dat/die geheel of ten dele aan die [naam] , toebehoorde(n), met een (groot) mes, naar een woning gelegen aan de [adres 3] is gegaan en (vervolgens) dat mes aan die [naam] heeft getoond en (daarbij) heeft geroepen: “Waar is het geld, waar zijn je spullen”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om – als het al tot een bewezenverklaring zou komen – gezien de jonge leeftijd van de verdachte niet over te gaan tot het opleggen van een gevangenisstraf, dan wel een straf die niet langer is dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot een woningoverval, nadat hij via de dating-app [app] met het slachtoffer een afspraakje had gemaakt in de woning waar het slachtoffer tijdelijk logeerde. Vrijwel direct nadat het slachtoffer hem de woning had binnengelaten, heeft de verdachte het slachtoffer onder bedreiging met een groot (kap)mes, een machete, ertoe willen brengen hem geld en/of andere waardevolle spullen te geven. Dit is slechts mislukt, omdat het slachtoffer er in is geslaagd de verdachte te overmeesteren en hem (met het kapmes) uit de woning te zetten, waarna de verdachte is weggerend.
Door op deze manier te handelen heeft de verdachte laten zien geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van een ander. Ook heeft de verdachte hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer, alsmede de – op dat moment eveneens aanwezige – bewoonster van de woning. De rechtbank overweegt dat het voor het slachtoffer en de bewoonster van de woning een beangstigende ervaring moet zijn geweest dat ze op deze wijze zijn overvallen in de woning, waar ze zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsdelicten daarvan nog gedurende langere tijd de (psychisch) nadelige effecten kunnen ondervinden. De ervaring leert dat slachtoffers, die na het aangaan van een [app] -date en dan slachtoffer worden van een afpersing, uit schaamte vaak geen aangifte willen doen. De verdachte heeft van die kwetsbaarheid misbruik willen maken. Dat hij daarbij ook gebruik heeft gemaakt van een machete neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Daarnaast worden door dergelijke ernstige feiten de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. De rechtbank rekent dit alles de nog jonge verdachte ernstig aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 5 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte meermaals door de (kinder)rechter is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder winkelovervallen. Kennelijk heeft dit de verdachte er niet van weerhouden onderhavig feit te plegen.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt;
poging tot afpersing;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (TWINTIG) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (VIJF) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.G. Egter van Wissekerke, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen en mr. D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2025.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: tekst gewijzigde tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 december 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde(n) met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar een woning gelegen aan de [adres 3] is gegaan en/of (vervolgens) dat mes, althans dat voorwerp, aan die [naam] heeft getoond en/of (daarbij) heeft geroepen: “Waar is het geld, waar zijn je spullen”, althans woorden van gelijke aard en strekking, en/of (vervolgens) dat mes, althans dat voorwerp, tegen de keel van die [naam] heeft gezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;