ECLI:NL:RBDHA:2025:1567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
24_2303 24_2304 en 24_2305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijtelling voor privégebruik auto en vergrijpboetes bij navorderingsaanslagen IB/PVV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017, 2018 en 2019. Eiser, een advocaat en enig aandeelhouder van een vennootschap, had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde navorderingsaanslagen en vergrijpboetes. De rechtbank oordeelde dat de bijtelling voor privégebruik van een auto terecht was toegepast, aangezien eiser niet kon aantonen dat hij de auto voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden had gebruikt. De rechtbank heeft de vergrijpboetes, die oorspronkelijk 25% van de navorderingsaanslagen bedroegen, ambtshalve verminderd vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, maar matigde de vergrijpboetes tot respectievelijk € 1.336, € 1.513 en € 1.280 voor de jaren 2017, 2018 en 2019. De rechtbank concludeerde dat eiser niet de zorg had betracht die van hem verwacht mocht worden, wat leidde tot de conclusie dat de vergrijpboetes terecht waren opgelegd, maar dat er aanleiding was voor matiging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 24/2303, SGR 24/2304 en SGR 24/2305
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaken tussen

mr. [eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van verweerder van 21 december 2023 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser voor de jaren 2017 (SGR 24/2303), 2018 (SGR 23/2304) en 2019 (SGR 23/2305) opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), de daarbij opgelegde vergrijpboetes en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2025.
Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Eiser is bij digitaal verzonden berichten (één per zaaknummer) onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Blijkens de bij de hiervoor genoemde berichten opgeslagen data in de digitale postkamer van de rechtbank, zijn de berichten op 23 december 2024 om 13:10 uur verzonden via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’. Tegelijk is eiser per e-mailbericht naar het door hem opgegeven e-mailadres in kennis gesteld van de plaatsing van de genoemde berichten in het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’. Gelet hierop is eiser tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd voor de zitting en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting doorgang laten vinden.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover zij betrekking hebben op de opgelegde vergrijpboetes;
- vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2017 tot € 1.336;
- vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2018 tot € 1.513;
- vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2019 tot € 1.280; en
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraken op bezwaar.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam als advocaat en is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam] B.V. (de vennootschap). Gedurende de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft eiser gebruik gemaakt van een door de vennootschap geleasede Mercedes-Benz E-klasse (de auto). Tevens heeft eiser twee onroerende zaken aan de vennootschap verhuurd.
2. Eiser heeft voor de jaren 2017, 2018 en 2019 aangifte IB/PVV ingediend naar het volgende inkomen:
jaar
belastbaar inkomen uit werk en woning
belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
verzamelinkomen
2017
€ 42.363
€ 14.267
€ 56.630
2018
€ 53.140
€ 14.455
€ 67.595
2019
€ 53.812
€ 41.300
€ 95.112
3. Verweerder heeft voor de jaren 2017, 2018 en 2019 aanslagen IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangiften.
4. Verweerder is in het jaar 2021 een boekenonderzoek begonnen om de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting van de vennootschap voor de jaren 2017, 2018 en 2019 te onderzoeken.
5. Op 31 januari 2022 heeft verweerder een conceptrapport van het boekenonderzoek aan eiser gestuurd. Op 7 april 2022 heeft een eindgesprek plaatsgevonden. Daarbij is onder meer gesproken over aan eiser op te leggen boetes.
6. Op 10 juni 2022 heeft verweerder het rapport van het boekenonderzoek aan eiser verstuurd. In de begeleidende brief heeft verweerder de gevolgen van de bevindingen van het rapport voor de aangiften IB/PVV 2017 tot en met 2020 van eiser opgenomen, voor zover hier van belang:

“ 1. Afwijking per onderdeel van de aangifte

Correctie in Box 1 auto
[de vennootschap] heeft in de jaren 2017 tot en met heden [de auto] geleased. De catalogusprijs van de auto bedraagt € 60.714.
U heeft verklaard dat u deze auto gebruikt voor zakelijke doeleinden, woon-werkverkeer en voor privédoeleinden. (…). Deze auto staat u ter beschikking. De ter beschikkingstelling volgt uit het feit dat u de hoofdgebruiker bent, u de auto ook voor privédoeleinden heeft mogen en kunnen gebruiken en u als directeur grootaandeelhouder van [de vennootschap] altijd over de auto kan beschikken zonder verantwoording hierover af te leggen. Daarnaast beschikt u niet alleen tijdens werktijd maar ook buiten werktijd over de auto.
U heeft geen bewijs kunnen overleggen waarmee u kunt doen blijken dat u de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. U heeft aangegeven dat u geen rittenregistratie heeft bijgehouden omdat dit lastig is, mede gelet op het gebruik van de auto door andere[n]. (…)
Op grond van de CO2 uitstoot (49 gr/km) en de tenaamstelling op 29 december 2016 is de verlaagde bijtelling van 15% van toepassing (gedurende 60 maanden). De bijtelling bedraagt in 2017, 2018, 2019 en 2020: 15% x € 60.714 = € 9.107.
(…)
Correctie in Box 1 ter beschikking stelling
Uit de administratie van [de vennootschap] blijkt dat u twee privé panden ter beschikking heeft gesteld aan uw vennootschap. U had de opbrengst (minus eventuele kosten) aan moeten geven in box 1 als ‘resultaat ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel’. U heeft dit resultaat echter niet aangegeven.
(…)
2. Berekening
2019 2018 2017
Box1 Inkomen uit werk en woning
volgens de aangifte € 53.812 € 53.140 € 42.363
Correctie bijtelling auto € 9.107 € 9.107 € 9.107
Correctie ter beschikking gesteld
vermogensbestanddeel € 23.971 € 29.718 € 25.312
Correctie vrijstelling 12%
€ -/- 2.877 €-/- 3.567 € -/- 3.038
Gecorrigeerd Box 1 Inkomen (…) € 84.013 € 88.398 € 73.744
(…)”
en

“3. Kennisgeving boete

Naast de gevolgen voor de belastingheffing leg ik over de jaren 2017 t/m 2019 ook vergrijpboetes op ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB), waarbij het volgende van toepassing is.
Op grond van artikel 67e, derde lid, van de AWR en paragraaf 25, (…) van het BBBB, wordt een boete opgelegd van 25% wanneer er sprake is van grove schuld (…).
Grove schuld betekent dat grove onachtzaamheid, dan wel ernstig nalatig is gehandeld. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald.
(…)
De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik deze vergrijpboete opleg zijn als volgt.
Uit het boekenonderzoek bij [de vennootschap] blijken diverse onjuistheden die ook invloed hebben op uw aangifte IH/PVV.
1) Allereerst is geen bijtelling toegepast op het privé gebruik van de auto. Uit het feit dat u op de hoogte was van de lagere bijtelling (u wees mij in dit verband op de datum van de tenaamstelling) en het kunnen bijhouden van een rittenregistratie blijkt dat u wist dat er regels zijn voor privégebruik auto. Deze regels zijn overigens algemeen maatschappelijk bekend. Desondanks heeft u zelfstandig besloten deze regels niet na te leven, mede omdat u het bijhouden van een rittenregistratie lastig vond. Door geen bewijs bij te houden van het privégebruik en ook geen forfaitaire bijtelling bij uw inkomen toe te passen, had u kunnen of moeten begrijpen dat er te weinig belasting werd betaald.
2) Daarnaast heeft u panden ter beschikking gesteld zonder u te bekommeren over de regels voor het resultaat uit de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. U heeft zich voor wat betreft de fiscale gevolgen/regels inzake het verhuren van in eigendom zijnde panden aan uw eigen vennootschap niet voldoende laten voorlichten door een deskundige op dit gebied.
Voor wat betreft bovengenoemde punten vind ik grove schuld aanwezig. Door te handelen zoals vermeld onder punt 1 en 2 heeft u niet de zorg betracht die redelijkerwijs van [u] kon worden gevergd. U heeft hiermee dermate lichtvaardig gehandeld, dat gesproken kan worden van grove onachtzaamheid. U had redelijkerwijs kunnen of moeten begrijpen dat dit gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. (…)
Tijdens het eindgesprek is de boete besproken. Aangezien [eiser] heeft meegewerkt aan het onderzoek en er sprake is van samenloop zie ik reden om de boete te matigen. Ik stel de boete daarom vast op 10%.”
7. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2017 heeft verweerder opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.744 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.267. Verweerder heeft een vergrijpboete opgelegd van € 1.572, ofwel 10% van het bedrag van de navorderingsaanslag. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 2.652.
8. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2018 heeft verweerder opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.398 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.455. Bij de navorderingsaanslag heeft verweerder een vergrijpboete opgelegd van € 1.780, ofwel 10% van het bedrag van de navorderingsaanslag. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 2.468.
9. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.013 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.300. Verweerder heeft een vergrijpboete opgelegd van € 1.507, ofwel 10% van het bedrag van de navorderingsaanslag. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 1.379.
10. Eiser heeft gedurende de bezwaarfase afgezien van zijn hoorrecht. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de navorderingsaanslagen, de beschikkingen belastingrente en de vergrijpboetes gehandhaafd.
11. In geschil is of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht en naar juiste bedragen aan eiser zijn opgelegd. Voor de navorderingsaanslagen spitst het geschil zich toe op de vraag of de correctie privégebruik auto terecht in aanmerking is genomen. De correctie voor de terbeschikkingstelling van de onroerende zaken is niet in geschil.
12. Dat in onderhavige zaken sprake is van schending van enig recht dat voortvloeit uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of van de goede procesorde, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de stukken van het geding. Dat verweerder verzuimd heeft stukken met eiser te delen is onvoldoende geconcretiseerd. Het controlerapport is met eiser gedeeld waarbij hij in de gelegenheid is gesteld te reageren. Ook de aankondiging van de navorderingsaanslagen en de daarbij opgelegde vergrijpboetes zijn aan eiser toegestuurd, waarbij hij afdoende is geïnformeerd over de grondslag van de navorderingen en boetes. Daarnaast is eiser gedurende de bezwaarfase meerdere malen in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en inzage in het dossier te krijgen. Eiser heeft er voor gekozen geen gebruik te maken van zijn hoorrecht en inzagerecht. Niet gebleken is dat sprake is van andere gegevens waarvan verweerder afschriften aan eiser had moeten toesturen.
13. Op grond van artikel 13bis, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. De bewijslast rust op eiser.
14. Eiser heeft geen rittenadministratie of andere stukken overgelegd, zodat niet te controleren valt voor hoeveel kilometers en met welk doel de auto in de jaren 2017, 2018 en 2019 is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er dan ook niet in geslaagd te doen blijken dat de auto in 2017, 2018 en 2019 door hem voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Aldus heeft te gelden dat de auto wordt geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld en heeft verweerder de bijtelling terecht in aanmerking genomen. Ook als eiser wordt gevolgd in zijn stelling dat de auto niet alleen door hem, maar ook door anderen is gebruikt, bestaat er met de niet onderbouwde en wisselende verklaringen van eiser en de in december 2023 opgestelde verklaring van een medewerker, tevens ex-partner van eiser, dat zij “de auto’s” in deze periode veel heeft gebruikt, geen uitsluitsel over het gebruik van de auto. Uit de omstandigheden van het geval volgt dan ook niet dat de bijtelling voor het privégebruik voor de auto in redelijkheid niet geheel kon worden toegerekend aan eiser, die als enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap de auto zonder verantwoording daarover af te leggen kon gebruiken. De navorderingsgaanslagen zijn niet naar te hoge bedragen opgelegd.
15. Verweerder heeft de vergrijpboetes over de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegd op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Op grond van die bepaling kan verweerder, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat de aanslag te laag is vastgesteld, een boete opleggen. In geval van grove schuld is de hoofdregel dat de vergrijpboete 25% bedraagt.
16. Op verweerder rust de bewijslast dat het aan grove schuld te wijten is dat te weinig belasting is voldaan. Met wat verweerder heeft aangevoerd, is hij hierin naar het oordeel van de rechtbank geslaagd. Eiser heeft nagelaten een rittenregistratie van de auto bij te houden. Dat niet is gebleken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt, is aan eiser te wijten. Eiser moet hebben geweten dat hij in die omstandigheid met bijtelling voor privégebruik van de auto te maken had en dat hij dat in zijn aangifte moest opnemen. Dat eiser in zijn aangifte heeft nagelaten om op te nemen dat hij onroerende zaken aan de vennootschap ter beschikking heeft gesteld valt eiser eveneens aan te rekenen. Van een directeur-grootaandeelhouder mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de regels rond het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de eigen vennootschap. Door geen bijtelling voor privégebruik auto en inkomen uit ter beschikking stelling in zijn aangiften te verantwoorden heeft eiser bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanslagen IB/PVV te laag zouden worden vastgesteld. Gelet op de hoogte van het niet in de aangiften verantwoorde inkomen, kan hem dit ook niet zijn ontgaan. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. De door verweerder opgelegde vergrijpboetes bedragen 10%. Er bestaat geen aanleiding om van een lager percentage uit te gaan. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboetes van € 1.572 respectievelijk € 1.780 en € 1.507 passend en geboden.
17. De rechtbank ziet in de duur van de procedure aanleiding om de boete ambtshalve te verminderen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn wat betreft de vergrijpboetes is aangevangen met de bekendmaking van het conceptrapport van 31 januari 2022 en dat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan ruim 3 jaar zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar voor de bezwaar- en beroepsprocedure rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met ruim een jaar overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete, conform de door het gerechtshof Amsterdam [1] geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 15%. Dat betekent dat de vergrijpboete voor het jaar 2017 moet worden verminderd met € 236 (15% van € 1.572) tot een bedrag van € 1.336. De vergrijpboete voor het jaar 2018 moet worden verminderd met € 267 (15% van € 1.780) tot een bedrag van € 1.513. De vergrijpboete voor het jaar 2019 moet worden verminderd met € 227 (15% van € 1.507) tot een bedrag van € 1.280. Nu matiging van de boetes ambtshalve plaatsvindt, leidt dit niet tot gegronde beroepen.
18. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297.