In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis, alsook een mvv voor verblijf met als doel ‘familie en gezin’ op basis van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank had eerder bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak van 14 augustus 2024 een besluit moest nemen. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden en dat er geen schriftelijke mededeling is gedaan over nader onderzoek. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank.
De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om snel te beslissen. De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en het griffierecht van € 194,-.