Overwegingen
1. Eiser is geboren op [datum] 1992 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op 7 maart 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij afkomstig is uit Erbil, Irak en is opgegroeid in een streng islamitische familie. Hij heeft zich in het geheim afgekeerd van de Islam en bekeerde zich in 2018 tot het christendom. Eiser bezocht huiskerkbijeenkomsten en nam deel aan samenkomsten in het buitenverblijf van Yadgar. Hij heeft zijn geloof jarenlang verborgen gehouden voor zijn familie. Nadat thuis een bijbel met aantekeningen was aangetroffen is hij telefonisch bedreigd door zijn familieleden. In december 2022 zou bij het buitenverblijf van Yadgar een inval hebben plaatsgevonden, waarna eiser bij een vriend onderdook en in februari 2023 Irak verliet. Eiser vreest bij terugkeer voor vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRMvanwege zijn afvalligheid en christelijke geloofsovertuiging.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, evenals zijn afvalligheid en bekering. Verweerder acht niet aannemelijk dat daaruit voor eiser een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade volgt. De gestelde dreigtelefoontjes van zijn familie zijn niet met objectieve gegevens onderbouwd en er zijn geen aanwijzingen dat de familie eiser nog actief zoekt. Ten aanzien van de inval bij het buitenverblijf van Yadgar stelt verweerder zich op het standpunt dat dit incident niet op eiser persoonlijk is toegespitst en berust op vermoedens. Onder verwijzing naar het ambtsbericht 2021,ambtsbericht 2023en paragraaf C7/16.4.2 van de Vcstelt verweerder dat in de KARgodsdienstvrijheid geldt, geen gevallen bekend zijn van strafrechtelijke vervolging van bekeerlingenen voor Erbil een relatief laag niveau van willekeurig geweld geldt. De door eiser overgelegde stukken zijn overwegend algemeen en zien niet op eisers persoonlijke situatie. Verweerder heeft verder geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden. Eisers gestelde medische klachten zijn bovendien niet onderbouwd met objectieve stukken.
3. Eiser voert daartegen aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van een gegronde vrees als gevolg van zijn afvalligheid en bekeering. De doodsbedreigingen van zijn familie zijn volgens eiser serieus en eer-gerelateerd. De inval bij het buitenverblijf van Yadgar ziet volgens eiser ook op hem persoonlijk, nu hij deel uitmaakt van die huiskerk en ook de dag van de inval op weg was naar de bijeenkomst. Bovendien wil eiser zijn geloof niet in het geheim belijden. Openlijke geloofsuitoefening in Irak, ook in de KAR, is niet mogelijk en leidt tot vervolging of ernstige schade. Daarbij verwijst eiser naar de Werkinstructie 2022/3, naar landeninformatie van de EUAAen Stichting Gave. Ook heeft eiser verklaringen van Silla Humanitairan Aid Organization en Home for Kurds overgelegd. Bij zijn aanvullende beroepsgronden heeft eiser recente online bedreigingen overgelegd die zijn geplaatst onder een livestream op Facebook waarop eiser herkenbaar is. Verder beroept eiser zich op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.Eiser voert daarnaast aan dat hij voor een verblijfsvergunning regulier in aanmerking dient te komen, vanwege hetgeen hij heeft gemaakt en zijn medische klachten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de door hem gestelde telefonische bedreigingen door zijn familie niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat objectieve onderbouwing onderbreekt. Eiser heeft bovendien in het nader gehoor verklaard dat hij niet weet of zijn familie nog een bedreiging vormt en dat hij sinds zijn vertrek geen contact meer met hen heeft.Verweerder heeft hieruit mogen afleiden dat concrete aanwijzingen ontbreken dat de familie van eiser hem nog actief zoekt of anderszins een actuele dreiging vormt.
5. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inval bij het buitenverblijf van Yadgar op hem was gericht of een persoonlijk verband met hem had. Bovendien heeft eiser zelf in het nader gehoor verklaard dat ter plaatse geen namen, foto’s of andere sporen zijn achtergelaten die naar hem of andere bezoekers herleidbaar zijn.Daarnaast heeft eiser geen concrete informatie kunnen geven over de identiteit van de daders, noch over de aanleiding of het doel van de inval.Verweerder heeft hieruit mogen afleiden dat de inval geen concrete aanwijzing oplevert voor een individuele dreiging ten aanzien van eiser.
6. Verder heeft verweerder, in lijn met Werkinstructie 2022/3, beoordeeld of openlijke geloofsbelijdenis voor eiser tot vervolging of ernstige schade zou leiden. Uit de werkinstructie volgt dat verweerder dient te onderzoeken hoe de vreemdeling zijn geloof bij terugkeer wil uiten en of juist die uitingen voor hem essentieel zijn. Niet elke religieuze uiting leidt zonder meer tot vervolging en de beoordeling moet op de individuele uitingswijze worden toegespitst. Onder verwijzing naar het ambtsbericht 2021 en ambtsbericht 2023 heeft verweerder ervan uit kunnen gaan dat in de KAR formeel vrijheid van godsdienst geldt, dat geen gevallen van strafrechtelijke vervolging van bekeerlingen bekend zijn en dat bekeerlingen, onder meer in Erbil, bescherming en opvang kunnen vinden binnen bestaande christelijke gemeenschappen. Daarnaast volgt uit het ambtsbericht 2021 dat bekeren in de KAR in het algemeen tot minder sociale problemen leidt dan in andere delen van Irak. Met dit alles heeft vereerder zijn standpunt dat ten aanzien van eiser, ook indien hij zijn geloof bij terugkeer openlijk zou willen belijden, geen sprake is van een aannemelijke vrees voor vervolging, voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de door eiser overgelegde stukken heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de brief van de Koerdische kerk in Rotterdam een subjectieve verklaring is en geen aanknopingspunten biedt voor de aanwezigheid van concrete, op eiser gerichte risico’s. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de door eiser overgelegde stukken algemeen van aard zijn en niet zien op eisers persoonlijke omstandigheden. Verweerder heeft daarom meer gewicht mogen toekennen aan de ambtsberichten, nu de door eiser overgelegde stukken geen aanleiding geven om de vrees voor vervolging aannemelijk te achten.
Reëel risico op ernstige schade
7. Uit paragraaf C7/16.4.2 van de Vc volgt dat voor Erbil wordt uitgegaan van een relatief laag niveau van willekeurig geweld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege individuele omstandigheden een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
8. De in beroep overgelegde online reacties onder een livestream op Facebook leiden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat onduidelijk is van wie de berichten afkomstig zijn, onder welke omstandigheden deze zijn geplaatst en of zij enig verband hebben met Irak of met eiser persoonlijk. Het lag op eisers weg de stukken nader te concretiseren en te onderbouwen. Nu dat niet is gebeurd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel.
9. Ook in de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 31 januari 2025en de informatie van Stichting Gave, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel. De aangehaalde uitspraak treft geen doel, nu in die zaak sprake was van een stammenconflict en vestigingsalternatief. De stukken van Stichting Gave zijn overwegend algemeen en zien niet op eisers persoonlijke situatie. Verweerder heeft ook hierin geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel.
10. Voor zover eiser stelt dat hij in Irak geen bescherming kan verkrijgen, hoefde verweerder daarop niet afzonderlijk in te gaan, nu eerst aan de orde is of een reëel risico op ernstige schade aannemelijk is gemaakt.Nu dat niet het geval is, kon verweerder daaraan voorbij gaan. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in het voornemen is betrokken dat bekeerlingen in voorkomende gevallen terecht kunnen bij christelijke gemeenschappen, zoals blijkt uit het ambtsbericht 2023. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade dan wel een behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Verblijfsvergunning regulier
11. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot het verlenen van een reguliere vergunning dan wel toepassing aan artikel 64 van de Vw. Eiser heeft geen objectieve medische stukken overgelegd waaruit blijkt van medische omstandigheden of dat hij vanwege zijn gestelde psychische klachten bijzondere bescherming behoeft. De enkele vermelding van klachten, zonder onderbouwing en blijk van behandeling, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Niet is gebleken dat eiser vanwege medische gronden niet kan terugkeren of dat medische omstandigheden voor hem een disproportionele belasting opleveren. Verweerder heeft dan ook mogen afzien van het inwinnen van medisch advies en heeft het verzoek om uitstel van vertrek mogen afwijzen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht als ongegrond heeft afgewezen. Op grond van artikel 45 van de Vw geldt een besluit tot afwijzing van een asielaanvraag tevens als terugkeerbesluit. Het standpunt van eiser dat hem geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd, omdat van een afvallige of bekeerling niet kan worden verwacht terug te keren, wordt daarom niet gevolgd. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.