ECLI:NL:RBDHA:2025:15703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
09-105850-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging met vuurwapen; bewezenverklaring voorhanden hebben vuurwapen en munitie; eendaadse samenloop; oplegging voorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke taakstraf

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam voor de rechtbank na een incident op 6 april 2025, waarbij de verdachte zou hebben gedreigd met een vuurwapen. Tijdens de zitting op 8 augustus 2025 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden te zien was in de buurt van de woning van de aangever, maar kon niet overtuigend vaststellen dat hij daadwerkelijk de bedreiging had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, maar verklaarde wel bewezen dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden had. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op, evenals een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat het ongecontroleerd wapenbezit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebracht, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente vaderschap.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-105850-25
Datum uitspraak: 22 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1982 te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.W. Roos naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 april 2025 te ’s-Gravenhage,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
semi-automatisch pistool, van het merk FN, type HP 35, kaliber 9 x 19 mm, zijnde
een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- ( pistool)munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zeven
stuks Geco, kaliber 9 x 19 mm en/of één stuk S & B, kaliber 9 x 19 mm en/of één stuk
STV, kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 6 april 2025 te 's-Gravenhage, [naam 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een
vuurwapen, athans een daarop gelijkend voorwerp, aan die [naam 1] te tonen
en/of op die [naam 1] te richten en/of gericht te houden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
3.3.
Vrijspraak feit 2
Wat betreft feit 2 ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdachte op het bewuste tijdstip voor de woning van de aangever aanwezig was, aangezien de verdachte dit (stellig) heeft ontkend. De rechtbank beantwoordt deze vraag niettemin bevestigend. Op camerabeelden is te zien dat in de nacht van 6 april 2025 om 02:18 uur een witte auto stopt. Vervolgens is om 02:19 uur te zien dat een persoon met een donkere huidskleur, met een breed postuur en een kaal hoofd naar de woning van de aangever loopt. Deze persoon heeft een zwarte bodywarmer, een rode broek en een wit T-shirt aan. Nadat de aangever een melding had gedaan dat hij zou zijn bedreigd, waarna de dader in een witte Opel Mokka was vertrokken, heeft de politie de verdachte omstreeks 02:20 uur in de buurt van de woning van de aangever staandegehouden, terwijl hij in een witte Opel Mokka reed. De politie heeft de kleding van de verdachte ten tijde van de staandehouding en het postuur van de verdachte beschreven. Deze beschrijvingen komen overeen met wat op de beelden is te zien. Ook is in de auto van de verdachte een zwarte bodywarmer aangetroffen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op het genoemde tijdstip voor de woning van de aangever aanwezig is geweest. De enkele ontkenning van de verdachte en de suggestie van de verdediging dat de kleur van kleding op de camerabeelden anders zou zijn, doen daaraan niets af.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of bewezen kan worden dat de verdachte de aangever heeft bedreigd door het tonen van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp. De rechtbank kan gelet op het onderzoek ter terechtzitting niet buiten gerede twijfel vaststellen dat de verdachte de aangever heeft bedreigd. Op de camerabeelden is te zien dat een witte auto stopt, dat de verdachte vervolgens vanuit de richting waar de auto staat naar de woning loopt, zich omdraait en meteen weer terugloopt richting de auto. Alles bijéén duurt dit minder dan een minuut. Dit strookt niet met de door de aangever beschreven handelingen van de verdachte. .Evenmin is op de beelden te zien dat de verdachte op dat moment een wapen vast heeft gehad. Dat enkele minuten later een vuurwapen in de auto van de verdachte is aangetroffen, geeft weliswaar te denken, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank heeft hierna voor feit 1 de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2025111220, van de politie eenheid Den Haag met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 92).
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 6 april 2025 , voor zover inhoudende (p. 22-25):
Op 6 april 2025 omstreeks 02:20 uur werden wij, verbalisanten, gestuurd naar de [adres 2] te Den Haag. Aldaar zou zojuist iemand voor het raam hebben gestaan en een vuurwapen hebben laten zien. Hierbij werd doorgegeven dat de verdachte nog in de wijk zou rijden in een witte Opel Mokka.
Wij zagen een witte Opel Mokka rijden op de Juliana van Stolberglaan, komende uit de richting van de Prinses Beatrixlaan te Den Haag. Wij zagen dat de bestuurder in een parkeervak parkeerde. Nadat een andere surveillance eenheid ter plaatse kwam, heb ik, verbalisant, het voertuig waarin de verdachte reed, doorzocht op de aanwezigheid van een vuurwapen. Ik zag dat onder de rechter voorstoel een opening in de bekleding zat. Ik zag dat er iets zwart metaalkleurigs onder de bekleding vandaan stak. Ik heb vervolgens een gedeelte van de bekleding opgetild en het voorwerp tussen de bekleding vandaan gehaald met twee vingers. Ik voelde dat het voorwerp zwaar was en zag dat het een vuurwapen betrof. Ik zag dat het vuurwapen zwart van kleur was en een bruin handvat had.
2. Het proces-verbaal, opgemaakt op 6 april 2025, voor zover inhoudende (p. 18-21):
Soort wapen:
Semi automatisch pistool
Merk:
FN
Model:
HP 35
Kaliber:
9 x 19 mm
Categorie wapen: Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
SIN nummer: Het vuurwapen is, door mij verbalisant, ten behoeve van de politie administratie voorzien van SIN nummer: AARH1921NL
In bovengenoemd vuurwapen werd munitie aangetroffen.
Soort:
Pistoolmunitie
Merk:
7 stuks Geco, 1 stuk S & B en 1 stuk STV
Kaliber
9 x 19 mm
Aantal
9 stuks
Categorie munitie: De aangetroffen patronen is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
3. Het geschrift, te weten het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een vuurwapen in ’s-Gravenhage d.d. 17 juli 2025, voor zover inhoudende (p. 75-80):
DNA-onderzoek
SIN
Omschrijving bemonstering
Relatie met SIN
AASQ2O74NL#01
ribbels, ruwe delen en randen pistool
AARH1921NL
Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek
AASQ2074NL
Relatie met SIN
AASQ2074NL#01
ribbels, ruwe delen en
randen pistool
DNA kan afkomstig zijn van:
minimaal vijf personen:- [naam 2]
- verdachte [verdachte]
- minimaal drie onbekende personen
Bewijskracht
(…)
- meer dan 1 miljard
(…)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten aanzien van verdachte [verdachte] :
DNA-mengprofiel AASQ2O74NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] en vier willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van vijf willekeurige onbekende personen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij geen beschikkingsmacht over het vuurwapen had. Hiertoe heeft de raadsman gesteld dat de verdachte zijn auto aan mensen uitleende en dat het DNA van de verdachte via secundaire overdracht op het vuurwapen moet zijn gekomen.
De rechtbank zal deze verweren verwerpen. Op de ribbels, ruwe delen en randen van het vuurwapen is DNA aangetroffen waarvan de kans uiterst klein is dat dit niet van de verdachte is. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit aannemelijk is geworden dat het DNA van de verdachte op het vuurwapen is gekomen zonder dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Dat het DNA van de verdachte via een secundaire, dus onbedoelde overdracht op het vuurwapen terecht is gekomen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verder is de verklaring van de verdachte dat hij zijn voertuig vaak aan verschillende personen uitleende en dat daarbij kennelijk het vuurwapen, zonder zijn wetenschap in de auto is terechtgekomen, onvoldoende concreet en niet verifieerbaar.
De verdachte had ook de beschikkingsmacht over het vuurwapen. Onder de bekleding van de passagiersstoel van de auto van de verdachte was iets zwarts metaalkleurigs – naar is gebleken het vuurwapen - zichtbaar omdat dit voorwerp uitstak. Iedereen kon zo bij dit voorwerp. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank, zoals de officier van justitie tevens heeft gerekwireerd, van oordeel dat de verdachte op 6 april 2025 een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Het onder 1 ten laste gelegde feit wordt dan ook bewezen verklaard.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 6 april 2025 te ’s-Gravenhage
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
semi-automatisch pistool, van het merk FN, type HP 35, kaliber 9 x 19 mm, zijnde
een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- pistoolmunitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zeven
stuks Geco, kaliber 9 x 19 mm en één stuk S & B, kaliber 9 x 19 mm en één stuk
STV, kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft bepleit dat een taakstraf voor de tijd van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een vuurwapen en munitie in zijn auto op de openbare weg voorhanden gehad. Ongecontroleerd wapenbezit vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en brengt sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Bovendien kan het bezit hiervan ertoe leiden dat dit wapen op enig moment gebruikt wordt tegen personen. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt ook dat sprake was van een conflict tussen de verdachte en (de partner van) een buurtgenoot. Dat het vuurwapen gebruikt kon worden om mee te schieten, baart de rechtbank dan ook grote zorgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 juli 2025. De verdachte is in het verleden vaker in aanraking gekomen met politie en justitie, onder andere, in het wat verdere verleden, voor (vuur)wapenbezit.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 15 juli 2025. De reclassering heeft uiteengezet dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte grote gevolgen zou hebben, dit nadat ook de voorlopige hechtenis al diep had ingegrepen in zijn leven. De reclassering heeft daarom negatief geadviseerd ten aanzien van een gevangenisstraf. De verdachte heeft zijn leven immers op orde en hij is – zo is ter terechtzitting gebleken – net vader geworden. Verder heeft de verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De reclassering ziet geen noodzaak voor continuering van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de openbare ruimte mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden in beginsel zonder meer rechtvaardigt, te meer nu de verdachte in het verleden ook voor vuurwapenbezit is veroordeeld. De verdachte was dus een gewaarschuwd mens. De rechtbank is echter van oordeel dat een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in dit concrete geval geen passende straf is. Wel acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden als stok achter de deur, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zal zijn aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij, anders dan de reclassering heeft geadviseerd, aan die voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde koppelen dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft met [naam 1] . Immers, de schorsing van de voorlopige hechtenis en het daaraan gekoppelde contactverbod hebben er kennelijk voor gezorgd dat verdere escalatie van het conflict is uitgebleven.
Verder zal de rechtbank, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, een aanzienlijke taakstraf aan de verdachte opleggen, te weten een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gelet op de bepleite vrijspraak verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerp, namelijk een pistool, zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
222 (TWEEHONDERDTWEEENTWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (42 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 1993 te [geboorteplaats 2], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden eindigt;
heft op de voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten: 1 pistool.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.A.B. Mentink, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. A.W. Duijnstee, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2025.