ECLI:NL:RBDHA:2025:1571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/o9/648682 / HA ZA 23-513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake parkeervoorzieningen in de Meelfabriekgarage te Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Leiden en de Meelfabriek over de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die in 2015 was gesloten. De Meelfabriek, die een herontwikkeling van een oud meelfabriekcomplex in Leiden realiseert, had in de overeenkomst afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van 56 openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage voor vergunninghouders uit de oostelijke binnenstad. De Gemeente vorderde nakoming van deze verplichtingen, terwijl de Meelfabriek zich op het standpunt stelde dat de Gemeente tekort was geschoten in haar inspanningsverplichting met betrekking tot de leges voor omgevingsvergunningen.

De rechtbank oordeelde dat de Meelfabriek haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet nakwam door vergunninghouders niet toe te laten zonder extra parkeerkosten in rekening te brengen. De rechtbank bevestigde dat de Meelfabriek de 56 parkeerplaatsen beschikbaar moest stellen voor vergunninghouders zolang deze beschikbaar waren, zonder dat daar extra kosten bovenop de vergunningkosten voor in rekening mochten worden gebracht. De rechtbank legde een dwangsom op van € 1.000 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 100.000.

Daarnaast verklaarde de rechtbank de Meelfabriek niet-ontvankelijk in haar vorderingen tot schadevergoeding en nakoming van de inspanningsverplichting van de Gemeente, omdat er al een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond. De proceskosten werden toegewezen aan de Gemeente, die in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/648682 / HA ZA 23-513
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
GEMEENTE LEIDENte Leiden,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Leiden,
tegen

1.[B.V. 1] B.V. te [vestigingsplaats] ,2. [B.V. 2] B.V. te [vestigingsplaats] ,

gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: de Meelfabriek,
advocaat: mr. E.A. van der Zwaag-Holtland te Nijmegen.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
De Meelfabriek realiseert herontwikkeling in Leiden op het terrein van een oude meelfabriek (hierna: het Meelfabriekcomplex). Partijen hebben in 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten naar aanleiding van een geschil over de parkeereis in de omgevingsvergunning. Zij verschillen nu van mening over de uitleg van de in die vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 juni 2023;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 29 van de zijde van de gemeente;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 30;
  • het tussenvonnis van 1 mei 2024, waarbij een mondeling behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging tevens uitlating producties 17 tot en met 23 van de zijde van de Meelfabriek;
  • de akte met producties 31 en 32 van de zijde van de gemeente.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2024. Hierbij zijn verschenen:
  • namens de gemeente: de heer [naam 1] (parkeermanager), de heer [naam 2] (projectleider) en de heer [naam 3] , met mr. Van Heest voornoemd en mr. A.P. van Delden;
  • namens de Meelfabriek: de heer [naam 4] (eigenaar [B.V. 1] B.V.) en [naam 5] (technisch directeur [B.V. 1] B.V.), met mr. Van der Zwaag voornoemd en mr. D.H. Nas.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. Van de kant van de Meelfabriek zijn spreekaantekeningen tevens inhoudende een wijziging van eis overgelegd. Van de spreekaantekening worden de punten 1 tot en met 8 buiten beschouwing gelaten. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.4.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden. Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij geen minnelijke regeling hebben bereikt.
2.5.
Vervolgens heeft de rechtbank nog het volgende stuk ontvangen:
- de akte uitlaten eiswijziging van de zijde van de gemeente.
2.6.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 10 april 2015 heeft de gemeente aan [B.V. 1] B.V. (hierna: [B.V. 1] ) een omgevingsvergunning verleend voor de bouw – als onderdeel van het Meelfabriekcomplex – van 57 appartementen met ondergrondse parkeergarage (hierna: de Duwo-parkeergarage) aan de [straatnaam 1] en het [straatnaam 2] te Leiden. Aan deze vergunning is de volgende voorwaarde verbonden:
“In de parkeergarage dienen te allen tijde 56 parkeerplaatsen (zeven dagen in de week/24 uur per dag) beschikbaar te zijn. Voor zover door de exploitant/eigenaar van de parkeergarage kosten voor het parkeren in rekening worden gebracht, mogen deze kosten niet hoger zijn dan het tarief dat de gemeente in rekening brengt bij betaald parkeren in de openbare ruimte.”
3.2.
Tegen deze voorwaarde is bezwaar gemaakt door [B.V. 1] . Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente zich bereid verklaard deze voorwaarde te laten vervallen indien bij een ander bouwproject bij het Meelfabriekcomplex 56 parkeerplaatsen zouden worden gerealiseerd. Dit bleek mogelijk bij een te bouwen appartementencomplex op het terrein. De aldus door [B.V. 2] B.V. (hierna: [B.V. 2] ) als projectontwikkelaar te ontwikkelen parkeergarage wordt door partijen de Meelfabriekgarage genoemd.
3.3.
Op 9 juli 2015 hebben (onder meer) partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is bepaald:
De ondergetekenden:
[..]
Stellen vast:
[..]
In de aan [B.V. 1] op 10 april 2015 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 57 appartementen met ondergrondse parkeergarage is als voorwaarde opgenomen dat de 56 openbare parkeerplaatsen op de locatie voor dit bouwplan, welke door het bouwplan komen te vervallen, zullen worden gecompenseerd in de te realiseren parkeergarage, waarbij het volgende voorschrift is geformuleerd:
“In de parkeergarage dienen te allen tijde 56 parkeerplaatsen (zeven dagen in de week/24 uur per dag) beschikbaar te zijn. Voor zover door de exploitant/eigenaar van de parkeergarage kosten voor het parkeren in rekening worden gebracht, mogen deze kosten niet hoger zijn dat het tarief dat de gemeente in rekening brengt bij betaald parkeren in de openbare ruimte”.
[..]
Komen overeen als volgt:
1. Meelfabriek verplicht zich 56 openbare parkeerplaatsen te realiseren in de parkeergarage van bouwplan fase 1a [..]
[..]
3. Nadat onderhavige vaststellingsovereenkomst door partijen is ondertekend zal de gemeente de op 1 april 2015 aan [B.V. 1] verleende omgevingsvergunning wijzigen, in die zin dat het voorschrift omtrent 56 openbare parkeerplaatsen in de ondergrondse parkeergarage onder de te realiseren appartementen aan de [straatnaam 1] zal worden ingetrokken.
[..]
6. De 56 openbare parkeerplaatsen, die zullen worden gerealiseerd ter compensatie van de huidige 56 parkeerplaatsen op het [straatnaam 2] , zullen conform het in de considerans onder c geciteerde voorschrift beschikbaar moeten zijn voor zowel betalende parkeerders als voor vergunninghouderparkeerders uit de oostelijke binnenstad, niet zijnde bewoners van het te ontwikkelen Meelfabriekcomplex. Deze parkeerplaatsen tellen volledig mee in de parkeerbalans van het totale Meelfabriekcomplex en zijn dus beschikbaar voor dubbelgebruik. Deze parkeerplaatsen zullen daarom niet op naam of kenteken worden uitgegeven.
De gemeente zal de bestaande parkeerplaatsen op het maaiveld in de directe omgeving van de Meelfabriek, in ieder geval de parkeerplaatsen langs de [straatnaam 1] en het [straatnaam 2] , bestemmen voor vergunninghoudersparkeren teneinde parkeeroverlast door bezoekers van het Meelfabriekcomplex voor bewoners van de omliggende straten te vermijden. Voor bezoekers zijn immers voldoende parkeerplaatsen beschikbaar in de garages van de Meelfabriek.
7. De opbrengsten uit de parkeergelden van de 56 te realiseren openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage zullen door de eigenaar of rechthebbende van de parkeergarage mogen worden behouden. Dit betreft daarmee ook de jaarlijkse vergoeding die de vergunninghouders die van de parkeergarage gebruik willen maken aan de gemeente moeten betalen. De door Meelfabriek in rekening te brengen parkeerkosten zullen niet hoger zijn dan het tarief dat de gemeente op basis van de Parkeerbelastingverordening in rekening brengt bij betaald parkeren in de openbare ruimte, maar zullen ook niet lager worden wanneer de gemeente zou besluiten de parkeertarieven te verlagen of af te schaffen. Meelfabriek zal wel te allen tijde bevoegd zijn de parkeertarieven zelfstandig te verlagen.
8. De afspraken in deze overeenkomst tussen de gemeente en Meelfabriek betreffende de Meelfabriekgarage zullen bij wijze van kwalitatieve verplichting ook gelden voor rechtsopvolgers van Meelfabriek en gebruikers van de Meelfabriekgarage en partijen zullen de onderhavige afspraken dan ook vastleggen in een notariële akte. Tot meerdere zekerheid zullen aan die kwalitatieve verplichting ook boetebepalingen worden gekoppeld.
9. Binnen de mogelijkheden van de legesverordening is de gemeente bereid om zich jegens Meelfabriek in te spannen om de legeskosten voor de aan te vragen omgevingsvergunningen zo laag mogelijk te houden.
[..]
3.4.
Op 17 juli 2017 hebben partijen de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst
neergelegd in een notariële akte. Daarin is onder meer opgenomen dat partijen afstand doen van elk recht ontbinding of vernietiging van deze overeenkomst te vorderen.
3.5.
De Parkeerbelastingverordening (2023) van de gemeente vermeldt als tarief voor het gebied waarin de Meelfabriekgarage is gelegen € 3,50 per uur bij betaling aan de parkeermeter. Daarnaast wordt een bedrag van € 48 per kwartaal genoemd voor het verkrijgen van een eerste bewonersparkeervergunning voor het betreffende gebied.
3.6.
Op 10 maart 2022 is namens de Meelfabriek een e-mail aan de gemeente gestuurd waarin staat dat in de Meelfabriekgarage een parkeertarief van € 3,40 per uur zal gelden en dat daarnaast abonnementen kunnen worden verkregen waarvoor, afhankelijk van het tijdvak waarin deze geldig zijn, een bedrag tussen de € 593,03 en € 1.758,28 per jaar moet worden betaald. Daarbij is vermeld dat de tarieven aansluiten op de regels die de gemeente in de Lammermarkt- en Garenmarktgarage hanteert.
3.7.
In reactie daarop heeft de gemeente een (ongedateerde) brief aan de Meelfabriek gestuurd, waarin zij schrijft dat nog niet is voldaan aan de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde verplichting de parkeerplaatsen ook beschikbaar te stellen voor vergunninghouderparkeerders uit de oostelijke binnenstad tegen maximaal het tarief dat in rekening wordt gebracht volgens de Parkeerbelastingverordening (€ 48 per kwartaal). De gemeente schrijft verder is dat zij voornemens is alle vergunninghouders in de oostelijke binnenstad aan te schrijven met de mogelijkheid zich aan te melden om in aanmerking te komen voor een abonnement, en dat zij abonnementen op volgorde van binnenkomst van de aanvraag zal verdelen, tot het maximum van 56 zal zijn bereikt. De Meelfabriek zal er volgens de gemeente voor moeten zorgen “dat aan de toegewezen vergunninghouders een abonnement voor de parkeergarage wordt verstrekt”. De gemeente zal daartoe de persoonlijke gegevens van de vergunninghouders aan de Meelfabriek verstrekken.
3.8.
Bij brief van 27 oktober 2022 heeft de advocaat van de Meelfabriek hierop gereageerd. Hij schrijft – onder meer – dat de parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn voor betalende parkeerders en dat daarmee ook de toegankelijkheid voor de vergunninghouderparkeerders uit de oostelijke binnenstad is gerealiseerd. Het hangt echter op de betaling door deze vergunninghouders. Volgens de Meelfabriek is er in de vaststellingsovereenkomst geen bepaling die erop ziet dat vergunninghouders in de parkeergarage van het Meelfabriekcomplex mogen parkeren tegen het door de gemeente gehanteerde vergunninghoudertarief. Het gaat bovendien om parkeerplaatsen die beschikbaar blijven voor dubbelgebruik en die niet op naam of kenteken worden uitgegeven.
Verder geeft de Meelfabriek aan dat de gemeente haar verplichting om zich in te spannen om de legeskosten zo laag mogelijk gehouden niet is nagekomen.
3.9.
Naar aanleiding van drie aanvragen van de Meelfabriek voor een omgevingsvergunning heeft de gemeente legesbeschikkingen opgelegd aan de Meelfabriek ten bedrage van respectievelijk € 318.054,54, € 383.738,85 en € 205.612,54. Na bezwaar zijn deze leges verlaagd. In totaal heeft de gemeente een bedrag van € 1.489.876,44 aan leges in rekening gebracht bij de Meelfabriek.
3.10.
De Meelfabriek heeft beroep ingesteld tegen de legesbeschikkingen. Bij uitspraak van team belastingrecht van deze rechtbank van 21 maart 2024 zijn de beroepen van de Meelfabriek gegrond verklaard en zijn de leges verminderd tot respectievelijk € 270.346,36, € 272.332,22 en € 166.024,16.

4.Het geschil

4.1.
De gemeente vordert in conventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Meelfabriek op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag met een maximum van € 100.000, te veroordelen om binnen vier weken na dit vonnis de verplichting uit de vaststellingsovereenkomst na te komen, inhoudende dat aan houders van een parkeervergunning uit de oostelijke binnenstad, niet zijnde bewoners van het Meelfabriekcomplex, 56 parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage ter beschikking worden gesteld tegen het tarief dat de gemeente op basis van de Parkeerbelastingverordening in rekening brengt voor vergunninghouders, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
4.2.
De Meelfabriek voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
4.3.
De Meelfabriek vordert op haar beurt in reconventie – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst; en
II. de vaststellingsovereenkomst te ontbinden; en
III. de gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 1.139.876,44 (het verschil tussen de leges die de Meelfabriek heeft betaald en de leges die de gemeente had moeten vaststellen) en tot betaling van € 40.446 aan incassokosten; of
IV. de gemeente te gebieden om binnen twee weken na het wijzen van een tussenvonnis bewijsstukken over te leggen waaruit de hoogte van de werkelijke kosten van de gemeente blijkt met betrekking tot de behandeling van de aanvragen voor omgevingsvergunningen van de Meelfabriek, en daarna de leges vast te stellen aan de hand van deze daadwerkelijke kosten met bepaling dat het teveel door de Meelfabriek betaalde bedrag binnen veertien dagen na het wijzen van het eindvonnis door de gemeente moet worden terugbetaald aan de Meelfabriek uit hoofde van schadevergoeding, evenals het bedrag van € 40.446 aan incassokosten;
subsidiair:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst; en
II. te bepalen dat de Meelfabriek van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst tussen partijen is bevrijd; en
III. de gemeente te veroordelen tot nakoming van haar inspanningsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat de leges worden vastgesteld op € 350.000 en dat het teveel betaalde bedrag aan leges ad € 1.139.876,44 en de incassokosten van € 40.446 uit hoofde van schadevergoeding worden terugbetaald aan de Meelfabriek; of
IV. de gemeente te gebieden om binnen twee weken na het wijzen van een tussenvonnis bewijsstukken over te leggen waaruit de hoogte van de werkelijke kosten van de gemeente blijkt met betrekking tot de behandeling van de aanvragen voor omgevingsvergunningen van de Meelfabriek, en daarna de leges vast te stellen aan de hand van deze daadwerkelijke kosten met bepaling dat het teveel door de Meelfabriek betaalde bedrag binnen veertien dagen na het wijzen van het eindvonnis door de gemeente moet worden terugbetaald aan de Meelfabriek uit hoofde van schadevergoeding, evenals het bedrag van € 40.446 aan incassokosten;
meer subsidiair:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Meelfabriek in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW); en
II. de gemeente te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.139.876,44 en tot betaling van € 40.446 aan incassokosten; of
III. de gemeente te gebieden om binnen twee weken na het wijzen van een tussenvonnis bewijsstukken over te leggen waaruit de hoogte van de werkelijke kosten van de gemeente blijkt met betrekking tot de behandeling van de aanvragen voor omgevingsvergunningen van de Meelfabriek, en daarna de leges vast te stellen aan de hand van deze daadwerkelijke kosten met bepaling dat het teveel door de Meelfabriek betaalde bedrag binnen veertien dagen na het wijzen van het eindvonnis door de gemeente moet worden terugbetaald aan de Meelfabriek uit hoofde van schadevergoeding, evenals het bedrag van € 40.446 aan incassokosten;
meest subsidiair (voorwaardelijk)
I. bij toewijzing van de vordering van de gemeente: rekening te houden met de leemte in de vaststellingsovereenkomst en te bepalen dat de Meelfabriek ten hoogste 31 vergunninghouders moet toelaten tot de Meelfabriekgarage, dat partijen het aantal openbare parkeerplaatsen in de oostelijke binnenstad jaarlijks vaststellen en dat voor iedere parkeerplaats minder dan 402 de verplichting van de Meelfabriek afneemt met 0,72 parkeerplaats en daaraan tevens nog verschillende voorwaarden te verbinden; en
II. te verklaren voor recht dat de gemeente tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst;
III. de gemeente te veroordelen tot nakoming van haar inspanningsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst zoals hiervoor omschreven bij subsidiair onder III; of
IV. de gemeente te gebieden om binnen twee weken na het wijzen van een tussenvonnis bewijsstukken over te leggen waaruit de hoogte van de werkelijke kosten van de gemeente blijkt met betrekking tot de behandeling van de aanvragen voor omgevingsvergunningen van de Meelfabriek, en daarna de leges vast te stellen aan de hand van deze daadwerkelijke kosten met bepaling dat het teveel door de Meelfabriek betaalde bedrag binnen veertien dagen na het wijzen van het eindvonnis door de gemeente moet worden terugbetaald aan de Meelfabriek uit hoofde van schadevergoeding, evenals het bedrag van € 40.446 aan incassokosten;
primair en (meer en meest) subsidiair:
I. de gemeente te veroordelen in de proceskosten.
4.4.
De gemeente voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de Meelfabriek dan wel afwijzing van de vorderingen in reconventie.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze procedure staat de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst centraal. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de in die vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken. De rechtbank zal eerst beoordelen op welke manier de vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd, vervolgens komt zij toe aan de beoordeling van de vorderingen van partijen.
Parkeren in de Meelfabriekgarage
5.2.
In de eerste plaats is van belang wat partijen zijn overeengekomen met betrekking tot het parkeren van vergunninghouders in de Meelfabriekgarage. Partijen zijn het daar niet over eens. De gemeente stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat vergunninghouders [1] moeten worden toegelaten in de Meelfabriekgarage tegen betaling van het tarief dat zij aan de gemeente moeten voldoen voor het verkrijgen van een parkeervergunning. De Meelfabriek legt de vaststellingsovereenkomst zo uit dat zij bovenop de kosten voor de parkeervergunning die vergunninghouders aan de gemeente verschuldigd zijn ook het gebruikelijke tarief dat zij voor haar garage hanteert bij vergunninghouders in rekening mag brengen.
5.3.
Partijen zijn het er ook niet over eens welke uitlegmaatstaf moet worden gebruikt. De gemeente is van mening dat de objectieve uitlegmaatstaf moeten worden gehanteerd omdat de vaststellingsovereenkomst is neergelegd in een notariële akte. De partijbedoeling moet dan in beginsel uit de tekst van de akte worden afgeleid en de tekst moet vervolgens naar objectieve maatstaven worden uitgelegd.
5.4.
De rechtbank overweegt dat de objectieve uitlegmaatstaf moet worden toegepast als het gaat om bepalingen die ook de rechtspositie van derden beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een notariële leveringsakte. In dat geval moeten derden er immers op kunnen vertrouwen dat hetgeen over de goederenrechtelijke rechtstoestand van een registergoed is opgenomen ook juist is. De objectieve uitlegmaatstaf geldt echter niet (zonder meer) voor de uitleg van een contractuele afspraak, ook niet als die afspraak is opgenomen in een notariële akte. De uitleg van afspraken die uitsluitend de contractspartijen raken, vindt niet alleen maar plaats op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van die bepalingen, maar geschiedt aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat in de vaststellingsovereenkomst geen afspraken zijn neergelegd waarop derden een beroep kunnen. De afspraken die hierin zijn neergelegd raken alleen de contractspartijen. De rechtbank zal daarom bij de beantwoording van de vraag wat partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen met betrekking tot het parkeren van vergunninghouders in de Meelfabriekgarage en de vraag of de vaststellingsovereenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, de Haviltex-maatstaf toepassen. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens alle concrete omstandigheden van het geval van beslissende betekenis, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen, alhoewel niet beslissend, vaak wel van groot belang, ook omdat tussen de beide uitlegnormen (objectief dan wel Haviltex) een vloeiende overgang bestaat. Dat neemt niet weg dat de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden toegekend.
5.6.
Toetsend aan deze maatstaf is de rechtbank van oordeel dat artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst de Meelfabriek verplicht om vergunninghouders toe te laten in de Meelfabriekgarage i) zonder dat zij daarvoor extra parkeerkosten in rekening mag brengen en ii) zolang er van de 56 openbare parkeerplaatsen nog plaatsen beschikbaar zijn. Hierbij speelt de aanleiding voor de vaststellingsovereenkomst een doorslaggevende rol. De rechtbank stelt in dit verband – mede naar aanleiding van hetgeen ter zitting met partijen is besproken – het volgende vast. Vóór de herontwikkeling van het Meelfabriekcomplex bevond zich op het [straatnaam 2] te Leiden een openbaar toegankelijk parkeerterrein met parkeermeter. Op dit parkeerterrein kon worden geparkeerd door vergunninghouders (op basis van de aan hen verstrekte parkeervergunning) en door betalende bezoekers (door het trekken van een parkeerkaartje bij de parkeermeter). Als gevolg van de herontwikkeling van het Meelfabriekcomplex zijn er 56 van deze openbare parkeerplaatsen verdwenen. Deze parkeerplaatsen moesten in het nieuwe plan worden gecompenseerd en toegankelijk blijven tegen vergelijkbare voorwaarden en voor dezelfde gebruikers. Aanvankelijk zouden deze parkeerplaatsen worden gecompenseerd in de Duwo-parkeergarage (zie hiervoor onder 3.1). Uiteindelijk hebben de gemeente en de Meelfabriek afgesproken dat de bedoelde 56 parkeerplekken zouden worden gerealiseerd in de Meelfabriekgarage (zie onder 3.2).
5.7.
Tegen deze achtergrond komt de rechtbank tot het oordeel dat de vaststellingsovereenkomst meebrengt dat de 56 openbare parkeerplekken in de Meelfabriekgarage beschikbaar moeten zijn voor zowel betalende bezoekers als vergunninghouders en dat hiervoor dezelfde voorwaarden moeten gelden als de voorwaarden die destijds golden voor het parkeren op het [straatnaam 2] . Op het [straatnaam 2] konden vergunninghouders hun auto parkeren zonder dat zij daarvoor extra parkeerkosten verschuldigd waren bovenop de kosten voor de vergunning zelf. Voor beide groepen parkeerders gold bovendien dat er geen gegarandeerde of vaste parkeerplaatsen waren. Men kon op het [straatnaam 2] terecht zolang daar parkeerplekken beschikbaar waren. Deze situatie moet dus ook gelden voor de 56 openbare plekken in de Meelfabriekgarage. Dit betekent dat de Meelfabriek voor vergunninghouders geen extra parkeerkosten in rekening mag brengen en hen moet toelaten in de Meelfabriekgarage zolang er van de 56 ‘openbare parkeerplekken’ nog plaatsen beschikbaar zijn. De vergunninghouders hoeven dus niet, naast hun vergunning, een abonnement af te sluiten bij de Meelfabriekgarage, maar voor hen hoeft ook geen plaats te worden vrijgehouden. De situatie kan zich dus voordoen dat alle 56 plaatsen bezet zijn door betalende bezoekers en er geen plaats is voor vergunninghouders, zoals dat ook op straat het geval kon zijn.
5.8.
De rechtbank volgt dus grotendeels de uitleg van de gemeente en in zoverre is de vordering van de gemeente tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst ook voor toewijzing vatbaar.
5.9.
Op de vraag hoe de Meelfabriek deze situatie moet realiseren, geeft de vaststellingsovereenkomst geen antwoord. Het staat de Meelfabriek dan ook in beginsel vrij om hieraan zelf naar eigen inzicht invulling te geven en een systeem te bedenken dat mogelijk maakt dat vergunninghouders in geval van beschikbare plekken de garage kunnen inrijden. De rechtbank kan slechts achteraf toetsen of de door de Meelfabriek geboden oplossing voldoet aan hetgeen partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen. Hierbij geldt dat partijen bij de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst jegens elkaar redelijkheid en billijkheid in acht moeten nemen. Uit die redelijkheid en billijkheid zou hier naar het oordeel van de rechtbank voor de gemeente kunnen voortvloeien dat zij vergunninghouders niet (over)actief mag stimuleren om massaal in de Meelfabriekgarage te parkeren. Voor de Meelfabriek zou hieruit kunnen voortvloeien dat zij zich moet onthouden van maatregelen die vergunninghouders feitelijk beletten om vrijelijk van de openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage gebruik te maken. Er moet immers sprake blijven van een situatie waarbij het gebruik van de 56 openbare parkeerplaatsen door betalende bezoekers enerzijds en vergunninghouders anderzijds met elkaar in balans is en er mag geen situatie ontstaan waarbij het dubbelgebruik van deze parkeerplaatsen in feite illusoir is.
5.10.
Over de parkeerkosten overweegt de rechtbank nog het volgende. Hoewel de Meelfabriek op basis van de vaststellingsovereenkomst geen extra parkeerkosten bij vergunninghouders in rekening mag brengen, heeft zij op basis van artikel 7 van vaststellingsovereenkomst wel recht op de jaarlijkse vergoeding die vergunninghouders die van de Meelfabriekgarage gebruik willen maken aan de gemeente moeten betalen. Op welke wijze de Meelfabriek moet registreren en/of bijhouden welke vergunninghouders gebruik maken van de Meelfabriekgarage (zodat voor de gemeente duidelijk is van welke vergunninghouders zij de jaarlijkse vergoeding moet afdragen aan de Meelfabriek), is in de overeenkomst niet vastgelegd. Hoe partijen hier in de praktijk uitvoering aan moeten geven hangt mede af van de manier waarop de Meelfabriek aan de vergunninghouders toegang zal verlenen tot de Meelfabriekgarage.
Leges
5.11.
Partijen hebben in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst tevens een inspanningsverplichting van de gemeente opgenomen om de legeskosten voor de door de Meelfabriek aan te vragen omgevingsvergunningen zo laag mogelijk te houden. De Meelfabriek stelt zich op het standpunt dat de gemeente tekortgeschoten is in de nakoming van deze inspanningsverbintenis dan wel dat de gemeente bij het aangaan van deze inspanningsverbintenis onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Meelfabriek. In dat verband heeft de Meelfabriek diverse vorderingen ingesteld.
Primaire vordering in reconventie
5.12.
Primair heeft de Meelfabriek gesteld dat de gemeente tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningsverplichting door de leges voor de door de Meelfabriek aangevraagde omgevingsvergunning veel te hoog vast te stellen. Op die grond heeft de Meelfabriek ontbinding van de vaststellingsovereenkomst gevorderd alsmede een schadevergoeding ter hoogte van het verschil tussen de leges die de Meelfabriek heeft betaald en de leges die de gemeente had moeten vaststellen. De gemeente betwist primair dat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningsverplichting. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de door de bestuursrechter bepaalde verlaging van de leges de tekortkoming wegneemt.
Ontbinding van de vaststellingsovereenkomst
5.13.
De rechtbank zal de vordering tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst afwijzen op grond van het volgende.
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de bestuursrechter volgt dat de gemeente bij de vaststelling van de door de Meelfabriek te betalen leges tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningsverplichting. De leges waren immers aanvankelijk te hoog vastgesteld. Dit kan echter niet leiden tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben de vaststellingsovereenkomst neergelegd in een notariële akte en daarin hebben zij afstand gedaan van elk recht ontbinding of vernietiging van deze overeenkomst te vorderen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op deze bepaling niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij speelt een rol dat de bestuursrechter een drietal geheven leges heeft verminderd en dat de gemeente daaraan is gebonden. Tegen de uitspraak van de bestuursrechter staat geen rechtsmiddel meer open. Bij ontbinding van de overeenkomst zou de Meelfabriek bevrijd zijn van haar verplichting om de 56 openbare parkeerplaatsen ter beschikking te stellen terwijl de gemeente gebonden blijft aan de door de bestuursrechter vastgestelde leges. Dit kan niet worden teruggedraaid. Mede in het licht van die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de notariële akte op dit punt terzijde te schuiven en de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst toch toe te staan.
Vordering tot schadevergoeding
5.15.
De rechtbank zal de Meelfabriek niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding vanwege te hoog vastgestelde leges omdat er een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsingang open heeft gestaan. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.16.
Gelet op de door de Meelfabriek aangevoerde grondslagen voor haar vordering is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven. Het gaat immers om een burgerlijk recht en gelet op het bepaalde in artikel 112 van de Grondwet is in dat geval de burgerlijke rechter bevoegd om kennis te nemen van de vordering.
5.17.
Het is echter vaste rechtspraak dat de burgerlijke rechter, ook al is hij vanwege de aangevoerde grondslagen bevoegd om van vorderingen kennis te nemen, een eiser niet-ontvankelijk moet verklaren in zijn vorderingen, als een andere bijzondere rechter (zoals bijvoorbeeld bestuursrechter) ten aanzien van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt [2] . Op die manier wordt het belang van de rechtseenheid gewaarborgd en wordt voorkomen dat eenzelfde zaak tot verschillende resultaten kan leiden bij verschillende rechters.
5.18.
In dit geval heeft de Meelfabriek tegen de vaststelling van een drietal leges bezwaar gemaakt bij de gemeente en vervolgens beroep ingesteld bij de bestuursrechter.
De bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 21 maart 2024 onder meer getoetst of de gemeente aan de op haar rustende inspanningsverplichting om de legeskosten zo laag mogelijk te houden, heeft voldaan. De bestuursrechter heeft in dat kader – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“23. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat op verweerder [rechtbank: de heffingsambtenaar van de gemeente] de inspanningsverplichting rust om de legeskosten voor eiseres [rechtbank: de Meelfabriek] zo laag mogelijk te houden. Die inspanningsverplichting geldt daarmee (ook) voor de onderhavige drie legesaanslagen. Eiseres stelt dan ook terecht dat zij erop mocht vertrouwen dat de aanslagen met inachtneming van die inspanningsverplichting zouden worden vastgesteld. Het ligt dan op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat hij aan deze op hem rustende verplichting heeft voldaan. Daarin acht de rechtbank verweerder niet geslaagd. [..]
24. Verweerder heeft ter zitting in voornoemd verband nog verklaard dat de legesverordening eenvoudigweg geen mogelijkheden biedt de leges lager vast te stellen dan is gedaan, en dat degene die gaat over de legesheffing niet bij de vaststellingsovereenkomst betrokken is geweest. Als die persoon daarbij wel aanwezig was geweest, dan had die het niet op deze manier in de overeenkomst laten opnemen, aldus verweerder. [..] In dat kader merkt de rechtbank op dat dit alles, wat daar ook van zij, in de risicosfeer van de gemeente en daarmee ook van verweerder ligt, zodat eventuele negatieve gevolgen daarvan voor diens risico hebben te komen. Naar het oordeel van d rechtbank dient het verweerder te worden aangerekend dat de bij de onderhandelingen betrokken personen niet de persoon die over het heffen van leges gaat, hebben betrokken, maar buiten diens inspraak om afspraken met eiseres hebben gemaakt,. Eiseres kan dat in ieder geval niet worden aangerekend. Die mag ervan uit gaan dat de in de VSO neergelegde inspanningsverplichting geen dode letter is en dat verweerder daarnaar handelt en mag erop vertrouwen dat verweerder daar concreet invulling aan geeft. In zoverre kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet beroepen op het feit dat de legesverordening hem geen ruimte biedt om invulling te geven aan de inspanningsverplichting. Dat acht de rechtbank in strijd met die overeengekomen inspanningsverplichting en daarmee ook strijdig met de beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
25. Dat verweerder niet aan de op hem rustende inspanningsverplichting heeft voldaan (zie onder 23.) terwijl hij daartoe wel gehouden is, betekent dat de legesaanslagen te hoog zijn en moeten worden verminderd. [..]
26. [..] Gelet op wat partijen in dit verband ter zitting over en weer naar voren hebben gebracht over bedragen en percentages acht de rechtbank in dit geval een vermindering vanwege de inspanningsverplichting van 15% redelijk en zal zij de aanslagen in goede justitie dienovereenkomstig verminderen. [..]
5.19.
De bestuursrechter heeft getoetst of de gemeente aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan en heeft de leges vervolgens vastgesteld op een lager bedrag. Daarmee heeft de Meelfabriek een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ter beschikking gestaan. De Meelfabriek kan daarom in deze procedure niet nogmaals opkomen tegen de hoogte van de aan haar opgelegde leges door het vorderen van een schadevergoeding gebaseerd op het te veel betaalde bedrag aan leges.
Bewijsstukken en verklaring voor recht
5.20.
Gezien het voorgaande bestaat er geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht en het gevorderde gebod tot het overleggen van bewijsstukken, zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Subsidiaire vorderingen in reconventie
5.21.
De subsidiaire vorderingen van de Meelfabriek zijn ook gegrond op de stelling dat de gemeente tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningsverplichting door de leges voor de door de Meelfabriek aangevraagde omgevingsvergunning veel te hoog vast te stellen. De Meelfabriek heeft gevorderd te bepalen dat zij van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst is bevrijdt en dat de gemeente wordt veroordeeld tot nakoming van haar inspanningsverplichting neergelegd in de vaststellingsovereenkomst waarbij het teveel betaalde bedrag aan leges door de gemeente uit hoofde van schadevergoeding aan de Meelfabriek moet worden terugbetaald.
Kan de Meelfabriek van haar verplichting worden bevrijdt?
5.22.
De Meelfabriek heeft gevorderd te bepalen dat zij van haar verplichting neergelegd in de vaststellingsovereenkomst zal zijn bevrijd. De rechtbank zal deze vordering afwijzen.
5.23.
Hoewel de gemeente bij de vaststelling van de door de Meelfabriek te betalen leges tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningsverplichting, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te bepalen dat de Meelfabriek van haar verplichtingen neergelegd in de vaststellingsovereenkomst zal zijn bevrijd. Hierbij speelt – zoals als reeds overwogen in 5.14 – een rol dat de bestuursrechter een drietal geheven leges heeft verminderd en dat de gemeente daaraan is gebonden. Tegen de uitspraak van de bestuursrechter staat geen rechtsmiddel meer open. Wanneer de Meelfabriek bevrijd zou zijn van haar verplichting om de 56 openbare parkeerplaatsen ter beschikking te stellen, blijft de gemeente gebonden aan de door de bestuursrechter vastgestelde leges. Dit kan niet worden teruggedraaid.
Vordering tot nakoming en schadevergoeding
5.24.
De rechtbank zal de Meelfabriek niet-ontvankelijk verklaren in haar subsidiaire vorderingen tot nakoming van haar inspanningsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst en tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan leges uit hoofde van schadevergoeding. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.15 tot en met 5.19, komt de rechtbank tot het oordeel dat dat er ook ten aanzien van deze vorderingen een met voldoende waarborgen omklede rechtsingang bij de bestuursrechter open heeft gestaan.
Bewijsstukken en verklaring voor recht
5.25.
Gezien het voorgaande bestaat er geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht en het gevorderde gebod tot het overleggen van bewijsstukken, zodat deze subsidiaire vorderingen ook zullen worden afgewezen.
Meer subsidiaire vorderingen in reconventie
5.26.
De meer subsidiaire vorderingen van de Meelfabriek zijn gegrond op de stelling dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Meelfabriek in de zin van artikel 6:162 BW. De Meelfabriek heeft uit dien hoofde gevorderd de gemeente veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van het verschil tussen de leges die de Meelfabriek heeft betaald en de leges die de gemeente had moeten vaststellen. De Meelfabriek verwijt de gemeente dat zij een afspraak heeft gemaakt terwijl zij wist dat zij deze afspraak niet kon nakomen omdat de legesverordening daarvoor geen ruimte biedt. De gemeente betwist dat haar handelen als een onrechtmatige daad kan worden gekwalificeerd.
5.27.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de gemeente doelbewust een afspraak met de Meelfabriek heeft gemaakt waarvan zij wist dat die zij niet kon nakomen. Dit volgt ook niet uit de uitspraak van de bestuursrechter van 21 maart 2024. De bestuursrechter rekent het de gemeente weliswaar aan dat zij bij de onderhandelingen die tot de vaststellingsovereenkomst hebben geleid niet de persoon heeft betrokken die over het heffen van leges gaat, maar hiermee kan nog niet worden vastgesteld dat de gemeente doelbewust privaatrechtelijke afspraken met de Meelfabriek heeft gemaakt, waarvan zij wist dat zij deze om bestuursrechtelijke redenen niet zou kunnen nakomen en aldus onrechtmatig jegens de Meelfabriek heeft gehandeld. Ook uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet opmaken dat de gemeente bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst al wist dat zij de hierin opgenomen inspanningsverplichting niet zou nakomen. Hiermee zijn de meer subsidiaire vorderingen van de Meelfabriek niet voor toewijzing vatbaar.
Vordering in conventie en meest subsidiaire vordering in reconventie
5.28.
Nu de Meelfabriek de vaststellingsovereenkomst niet met succes kan aantasten en er evenmin sprake is van een onrechtmatige daad van de gemeente, komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vordering van de gemeente in conventie om de Meelfabriek te veroordelen tot nakoming van haar verplichting zoals neergelegd in de vaststellingsovereenkomst.
5.29.
Vaststaat dat de Meelfabriek op dit moment haar verplichting om de 56 openbare parkeerplekken in de Meelfabriekgarage (ook) ter beschikking te stellen aan houders van een parkeervergunning uit de oostelijke binnenstad (niet zijnde bewoners van het Meelfabriekcomplex) zonder daarvoor een extra parkeertarief in rekening te brengen, niet nakomt. De vordering tot nakoming is dus voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat de Meelfabriek niet meer hoeft na te komen dan waartoe de vaststellingsovereenkomst, gelet op de hierboven weergegeven uitleg hiervan, verplicht.
5.30.
De Meelfabriek heeft verder gesteld dat de vaststellingsovereenkomst leemtes bevat die naar redelijkheid en billijkheid nader moeten worden ingevuld en zij is daarom van mening dat bij de toewijzing van de vordering van de gemeente moet worden bepaald dat de Meelfabriek ten hoogste 31 vergunninghouders hoeft toe te laten tot de Meelfabriekgarage en dat partijen het aantal openbaar parkeerplaatsen in de oostelijke binnenstad jaarlijks zullen vaststellen en dat voor iedere parkeerplaats minder dan 402 de verplichting van de Meelfabriek afneemt met 0,72 parkeerplaats. Tevens heeft de Meelfabriek gevorderd aan de toewijzing van de vordering van de gemeente de volgende voorwaarden te verbinden:
de parkeerplaatsen worden niet op kenteken uitgegeven, dubbelgebruik en “wie het eerst komt, het eerst maalt” blijft van toepassing;
permanente stalling van een (tweede) auto is niet toegestaan;
de toegangscontrole geschiedt op kenteken omdat controle van gebruikmakende vergunninghouders anders onmogelijk is;
e gemeente vergoedt de kosten voor het installeren, het onderhouden en het gebruik van de hiervoor in de Meelfabriekgarage benodigde apparatuur voor kentekenherkenning;
de gemeente onthoudt zich van het aanschrijven van inwoners van de gemeente om een vergunning aan te vragen om te kunnen parkeren in de Meelfabriekgarage;
de verplichting tot toelating van vergunninghouders in de Meelfabriekgarage vervalt per 1 januari 2030.
Het aantal vergunninghouders en parkeerplaatsen
5.31.
Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat de Meelfabriek 56 openbare parkeerplaatsen dient te realiseren en dat deze zowel beschikbaar zijn voor betalende parkeerders als voor vergunninghouderparkeerders uit de oostelijke binnenstad, niet zijnde bewoners van het te ontwikkelen Meelfabriekcomplex. Het is dus duidelijk op hoeveel openbare parkeerplaatsen de vaststellingsovereenkomst ziet en voor wie deze parkeerplaatsen bestemd zijn. In zoverre bevat de vaststellingsovereenkomst geen leemte die nader door de rechtbank moet worden ingevuld. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te bepalen dat het aantal vergunninghouders dat toegelaten moet worden tot de openbare parkeerplaatsen moet worden beperkt dan wel dat het aantal openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage jaarlijks afhankelijk moet worden gesteld van het aantal openbare parkeerplaatsen in de oostelijke binnenstad. De rechtbank overweegt hiertoe dat de Meelfabriek in de vaststellingsovereenkomst een duidelijke verplichting is aangegaan voor een langere termijn. Het is niet ondenkbaar dat in de toekomst de omstandigheden zodanig wijzigen dat ongewijzigde instandhouding van de vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, maar daarvan is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen sprake. De rechtbank heeft oog voor het belang van de Meelfabriek om haar investeringen in de 56 parkeerplaatsen terug te verdienen, waarvoor redelijkerwijs noodzakelijk is dat daar ook betalende bezoekers parkeren en niet slechts vergunninghouders. Echter is niet gebleken dat het aantal beschikbare openbare parkeerplaatsen op het maaiveld zodanig is, dat de druk van vergunninghouders op de Meelfabriekgarage zo hoog zal zijn, dat dat de mogelijkheid van dubbelgebruik in feite illusoir wordt, nog daargelaten de vraag of die parkeerdruk dusdanig is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, dat ongewijzigde instandhouding van de vaststellingsovereenkomst niet van de Meelfabriek kan worden verlangd.
Geen parkeerplaatsen op kenteken
5.32.
In de vaststellingsovereenkomst is reeds opgenomen dat de 56 openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage beschikbaar zijn voor dubbelgebruik en dat deze parkeerplaatsen daarom niet op naam of kenteken zullen worden uitgegeven. De vaststellingsovereenkomst bevat ook in zoverre geen leemte die nader moet worden ingevuld. De rechtbank zal aan de toewijzing van de vordering van de gemeente dan ook niet de voorwaarde verbinden dat de parkeerplaatsen niet op kenteken mogen worden uitgegeven.
Permanente stalling van auto’s
5.33.
De vaststellingsovereenkomst bevat geen bepalingen over het permanent stallen van een (tweede) auto in de Meelfabriekgarage. Het is aan de Meelfabriek, die de Meelfabriekgarage exploiteert, om hiervoor duidelijke regels op te stellen voor vergunninghouders die gebruik willen maken van de openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage. Hierbij geldt dat de Meelfabriek haar regels niet zodanig mag inkleden dat deze het vergunninghouders feitelijk onmogelijk maken om van de openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage gebruik te maken. De rechtbank ziet, gezien het voorgaande, geen aanleiding om de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst op dit punt nader in te kleden.
Toegangscontrole op kentekenherkenning en de kosten daarvan
5.34.
De vaststellingsovereenkomst bevat geen bepalingen over de wijze waarop de Meelfabriek de toegang voor vergunninghouders tot de Meelfabriekgarage moet realiseren. Het staat de Meelfabriek dan ook in beginsel vrij om hiervoor een methode te kiezen die haar geraden voorkomt.
5.35.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de kosten hiervan af te wentelen op de gemeente. Partijen zijn reeds overeengekomen dat de gemeente de jaarlijkse vergoeding van vergunninghouders die van de Meelfabriekgarage gebruik willen maken aan de Meelfabriek zal afdragen. Voor het vaststellen van een verdere bijdrage van de gemeente in de kosten die de Meelfabriek hiervoor moet maken, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Het aanschrijven van vergunninghouders door de gemeente
5.36.
Omdat de 56 openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage niet op naam of op kenteken mogen worden uitgegeven, is er ook geen ruimte voor de gemeente om parkeervergunninghouders aan te schrijven met de mogelijkheid zich aan te melden om in aanmerking te komen voor een abonnement voor de Meelfabriekgarage (en dat de gemeente 56 abonnementen op volgende van binnenkomst van de aanvraag zal verdelen). In zoverre bevat de vaststellingsovereenkomst geen leemte die door de rechtbank nader moet worden ingevuld.
5.37.
Uiteraard mag de gemeente haar vergunninghouders wel wijzen op de 56 openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage waarvan deze vergunninghouders (tegen afdracht van het door deze vergunninghouders aan de gemeente betaalde tarief aan de Meelfabriek) gebruik mogen maken, maar daarbij mag zij het gebruik daarvan niet in die mate aanmoedigen dat dubbelgebruik van die parkeerplaatsen in feite illusoir wordt. Bovendien geldt dat de Meelfabriek zelf regels mag opstellen voor het gebruik van de Meelfabriekgarage – zoals ook is overwogen in 5.33 – en dat ook vergunninghouders zich aan deze aanvullende regels moeten houden.
Einddatum van de verplichting van de Meelfabriek
5.38.
In de vaststellingsovereenkomst is de Meelfabriek een verplichting aangegaan voor een langere termijn. Er is daarmee sprake van een duurovereenkomst. Het antwoord op de vraag of , en zo ja, onder welke voorwaarden een duurovereenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling tot opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van artikel 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
5.39.
In de vaststellingsovereenkomst is geen einddatum of een mogelijkheid tot opzegging opgenomen. De rechtbank ziet in hetgeen de Meelfabriek heeft aangevoerd geen aanleiding om nu al – voordat de Meelfabriek überhaupt is begonnen met het nakomen van haar verplichtingen uit de overeenkomst – vast te stellen wanneer de verplichting van de Meelfabriek moet eindigen. De vordering van de Meelfabriek zal in zoverre worden afgewezen.
Slotsom verplichtingen Meelfabriek en dwangsom
5.40.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de Meelfabriek zal veroordelen tot nakoming van haar verplichting neergelegd in de vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat zij houders van een parkeervergunning uit de oostelijke binnenstad, niet zijnde bewoners van het Meelfabriekcomplex, toe zal laten tot de 56 openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage zolang deze plaatsen beschikbaar zijn, tegenover betaling door de gemeente van tarief dat de gemeente op basis van de Parkeerbelastingverordening in rekening brengt aan deze vergunninghouders en dus zonder betaling van extra parkeerkosten door deze vergunninghouders.
5.41.
De rechtbank ziet aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden als stimulans tot nakoming hiervan. Om de Meelfabriek in de gelegenheid te stellen om een effectief toelatingssysteem te realiseren voor vergunninghouders, zal de rechtbank bepalen dat de Meelfabriek deze dwangsom pas verschuldigd is nadat vier maanden zijn verstreken sinds de datum van dit vonnis. De op te leggen dwangsom zal, zoals gevorderd, worden vastgesteld op een bedrag van € 1.000 voor iedere dag dat de Meelfabriek haar verplichting niet nakomt en zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 100.000.
Vordering tot nakoming en schadevergoeding
5.42.
Tot slot zal de rechtbank de Meelfabriek niet-ontvankelijk verklaren in haar meest subsidiaire vordering tot nakoming en terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan leges uit hoofde van schadevergoeding. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.12 tot en met 5.15 komt de rechtbank tot het oordeel dat dat er ook ten aanzien van deze vorderingen een met voldoende waarborgen omklede rechtsingang bij de bestuursrechter open heeft gestaan.
Bewijsstukken en verklaring voor recht
5.43.
Gezien het voorgaande bestaat er bovendien geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht en het gevorderde gebod tot het overleggen van bewijsstukken, zodat deze meest subsidiaire vorderingen ook zullen worden afgewezen.
Proceskosten in conventie
5.44.
De Meelfabriek is de partijen die in conventie in overwegende mate ongelijk krijgt en zij zal daarom de proceskosten in conventie (inclusief nakosten) moeten betalen. De proceskosten van de gemeente in conventie worden begroot op :
  • griffierecht € 676,00
  • salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten x tarief II)
  • nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.043,00
Proceskosten in reconventie
5.45.
De Meelfabriek is ook de partij die in reconventie ongelijk krijgt en zij zal daarom de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) moeten betalen. De rechtbank ziet in de samenhang tussen de vorderingen in conventie er reconventie aanleiding het salaris advocaat in reconventie te halveren. De proceskosten van de gemeente in reconventie worden begroot op:
  • salaris advocaat € 5.446,25 (0,5 x 2,5 punten x tarief VII)
  • nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.585,25

6.De beslissing

De rechtbank:
beslissing op de vorderingen van de gemeente (in conventie)
6.1.
veroordeelt de Meelfabriek om binnen vier maanden na dagtekening van dit vonnis haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst na te komen, inhoudende dat de Meelfabriek houders van een parkeervergunning uit de oostelijke binnenstad, niet zijnde bewoners van het Meelfabriekcomplex, moet toelaten in de Meelfabriekgarage i) zonder dat zij daarvoor extra parkeerkosten in rekening mag brengen (bovenop de door hen aan de gemeente verschuldigde kosten voor die parkeervergunning) en ii) zolang er van de 56 openbare parkeerplaatsen plaatsen beschikbaar zijn;
6.2.
veroordeelt de Meelfabriek tot betaling van een dwangsom aan de gemeente van € 1.000 per dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat de Meelfabriek met de nakoming van de verplichting onder 6.1. in gebreke blijft, met een maximum van in totaal € 100.000;
6.3.
veroordeelt de Meelfabriek in de proceskosten in conventie van € 2.043,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
beslissing op de vorderingen van de Meelfabriek (in reconventie)
6.4.
verklaart de Meelfabriek niet-ontvankelijk in haar vorderingen tot schadevergoeding en in haar vorderingen om de gemeente te veroordelen tot nakoming van de inspanningsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst;
6.5.
wijst de overige vorderingen van de Meelfabriek af;
6.6.
veroordeelt de Meelfabriek in de proceskosten in reconventie van € 5.585,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
overige beslissingen (in conventie en in reconventie)
6.7.
veroordeelt de Meelfabriek tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als de Meelfabriek niet tijdig aan de in dit vonnis opgenomen veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de hierin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.
1366

Voetnoten

1.Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om ‘vergunninghouders uit de oostelijke binnenstad’. In verband met de leesbaarheid wordt in dit vonnis gemakshalve gesproken over ‘vergunninghouders’.
2.Vgl. HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1866.