Op 5 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen om met haar minderjarige kind naar Irak te reizen. De ouders van het kind, die gezamenlijk gezag uitoefenen, hebben een affectieve relatie gehad en zijn in een geschil verwikkeld over de reisplannen van de moeder. De moeder heeft verzocht om toestemming om met het kind van 11 tot 31 augustus 2025 naar Irak te reizen voor een familiebezoek, maar de vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de moeder afgewezen, met als belangrijkste reden dat de veiligheidssituatie in Irak onacceptabel is. De rechter heeft verwezen naar het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat voor Irak de code rood hanteert, wat betekent dat er een hoog risico op aanslagen en geweld bestaat. De voorzieningenrechter heeft begrip getoond voor de wens van de moeder om haar familie te bezoeken, maar heeft geconcludeerd dat de veiligheidsrisico's zwaarder wegen dan de voordelen voor de ontwikkeling van de identiteit van het kind.
In de uitspraak is ook bepaald dat beide ouders hun eigen proceskosten moeten dragen, gezien het familierechtelijke karakter van de zaak. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid waarmee de rechter omgaat met de belangen van het kind in situaties waarin veiligheid in het geding is.