In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige. De moeder had op 1 juli 2024 een verzoek ingediend, dat eerder was behandeld in een tussenbeschikking op 2 september 2024, waarin werd bepaald dat de vader kinderalimentatie moest betalen voor de minderjarige. De verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling waren pro forma aangehouden tot een nader te bepalen datum. Op 31 juli 2025 vond de zitting plaats, waarbij zowel de moeder, bijgestaan door haar advocaat, als de vader aanwezig waren. De vader stemde in met de verzoeken van de moeder, wat de rechtbank als niet weersproken beschouwde en in het belang van de minderjarige toewijsde. De ouders wonen nog samen, maar zijn het erover eens dat de zorgregeling ingaat zodra één van hen een andere woonruimte heeft. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder vastgesteld en een zorgregeling tussen de minderjarige en de vader bepaald, inclusief specifieke afspraken voor vakanties en feestdagen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.