ECLI:NL:RBDHA:2025:15720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
09/084496-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren, verstrekken en afleveren van MDMA

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 28 december 2021 in Nederland betrokken was bij de verkoop, aflevering en verstrekking van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, een middel dat onder de Opiumwet valt. De verdachte, geboren in 1966, heeft tijdens de rechtszitting op 8 augustus 2025 bekend dat hij samen met anderen opzettelijk ongeveer 56,9 kg MDMA heeft vervoerd. De rechtbank heeft het bewijs voor het ten laste gelegde feit als wettig en overtuigend bewezen verklaard, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van bevindingen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 44 maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit, de schadelijkheid van harddrugs voor de volksgezondheid en de rol van de verdachte in het delict een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en het tijdsverloop tussen het delict en de berechting. De op te leggen straf is in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een lichtere sanctie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak in tegenwoordigheid van de griffier hebben behandeld en de uitspraak openbaar hebben gedaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-084496-23
Datum uitspraak: 22 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 maart 2025 (regie) en 8 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. D.W.H.M. Wolters naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2021 te Leiderdorp, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 83353,3 gram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC/MDMA, zijnde XTC/MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023010003, van de politie eenheid Den Haag, district F/Recherche Leiden en Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 197).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 augustus 2025;
Het proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden), opgemaakt op 29 december 2021 (p. 41 – 47);
Het proces-verbaal van bevindingen (forensisch onderzoek), opgemaakt op 10 januari 2022, inclusief bijlagen waaronder een aantal deskundigenrapporten, te weten rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van datum 5 januari 2022 (p. 92 – 119);
Het proces-verbaal van bevindingen (verduidelijking camerabeelden), opgemaakt op 5 oktober 2023, (p. 48 – 57).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 28 december 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd, ongeveer
56.955,5 gramvan een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft oplegging van een taakstraf bepleit, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, in samenwerking met anderen, vervoeren, verstrekken en afleveren van een zeer grote hoeveelheid harddrugs. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat veelal gepaard met andere vormen van criminaliteit. Dit veroorzaakt overlast in de samenleving. Bovendien wordt met de handel in harddrugs de drugsverslaving van anderen in stand gehouden. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij daaraan heeft bijgedragen.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is, bij een gewicht van meer dan 20.000 gram van een stof op lijst I van de Opiumwet, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 maanden vermeld.
Ten opzichte van dit uitgangspunt houdt de rechtbank, in het voordeel van de verdachte, rekening met het strafblad van de verdachte van 10 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting. De verdachte heeft in vergelijking met de medeverdachten lang op de behandeling van zijn strafzaak moeten wachten. Tot slot overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaarde handelingen in deze zaak in een gering tijdsbestek hebben plaatsgevonden en dat het aandeel van de verdachte in het samenwerkingsverband met de medeverdachten relatief beperkt lijkt te zijn geweest.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd (twee dagen) in voorarrest doorgebracht. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, zoals de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, te weten twee dagen, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.W. Duijnstee, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2025.