Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 14
Aan andere in het Europese of Caribische deel van Nederland, dan wel Aruba, Curaçao of Sint Maarten toegelaten vreemdelingen dan bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13, die geen reisdocument van een ander land kunnen verkrijgen dan wel die kunnen aantonen dat van hen redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij van een ander land een reisdocument aanvragen, kan binnen de grenzen bij deze wet bepaald, een reisdocument voor vreemdelingen worden verstrekt.
1. Bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor nationale paspoorten, reisdocumenten voor vluchtelingen en reisdocumenten voor vreemdelingen zijn:
a. in het Europese deel van Nederland: de burgemeester, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente;
1. De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
2. De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
1. Bevoegd tot het verstrekken van nationale paspoorten, reisdocumenten voor vluchtelingen en reisdocumenten voor vreemdelingen, zijn:
a. in het Europese deel van Nederland: de burgemeester, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente;
5. Verstrekking van een reisdocument op grond van artikel 14 of 15 aan een persoon die in het Europese deel van Nederland is toegelaten, vindt slechts plaats nadat Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een aanspraak in de genoemde artikelen is voldaan.
Artikel 2.7
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vaststelling van het recht op een reisdocument als bedoeld in de artikelen 12, 14 en 15 van de wet.
Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001
(geldend van 8 augustus 2024 tot en met 29 september 2024)
1. Behoudens het bepaalde in artikel 15a, verzamelt de burgemeester voor reisdocumenten als bedoeld in artikel 14 of 15, tweede lid, van de wet of de gezaghebber voor reisdocumenten als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, gegevens voor de vaststelling van de aanspraak op verstrekking. De gegevens worden waar mogelijk verzameld uit de basisadministratie, alsmede aan de hand van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument of overige bewijsstukken.
2. De volgende gegevens worden verzameld:
a. Met betrekking tot de nationaliteit:
Welke nationaliteit de aanvrager bezit, dan wel dat de aanvrager van onbekende nationaliteit of staatloos is;
[…]
c. Met betrekking tot het rechtmatig verblijf van de aanvrager in Nederland:
1° de in de basisadministratie opgenomen gegevens over de verblijfstitel van de aanvrager en de datum sedert welke de aanvrager in de vreemdelingenadministratie is ingeschreven;
2° het documentnummer en de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, dan wel de reden waarom geen geldig verblijfsdocument ter inzage kan worden overgelegd;
d. Met betrekking tot de redenen om aanspraak te kunnen maken op een reisdocument:
1° de reden waarom de aanvrager geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen, dan wel de reden waarom van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij een reisdocument van een ander land aanvraagt;
[…]
3. De gezaghebber raadpleegt de Minister van Justitie en Veiligheid over de gegevens bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, onderdeel 1°. De burgemeester raadpleegt de Minister van Justitie en Veiligheid over de datum sedert welke de aanvrager in de vreemdelingenadministratie is ingeschreven.
4. Indien de in de basisadministratie opgenomen gegevens afwijken van de gegevens die omtrent de aanvrager in zijn verblijfsdocument of in de vreemdelingenadministratie zijn opgenomen dan wel anderszins onzekerheid bestaat over deze gegevens, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld.
1. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de burgemeester of gezaghebber of er aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet is voldaan.
2 Indien er bedenkingen bestaan tegen het verstrekken van het reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, blijkt uit de schriftelijke vaststelling daarvan:
a. dat de aanvrager in het bezit moet zijn van een geldig reisdocument voor grensoverschrijding, verstrekt door de autoriteiten van een ander land;
b. dat de verblijfsvergunning van de aanvrager niet meer zal worden verlengd;
c. dat de verblijfsvergunning van de aanvrager is of wordt ingetrokken; of
d. welke andere bedenkingen er zijn.
1. De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber of er aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet is voldaan.
2. Indien er vanwege de internationale betrekkingen bedenkingen bestaan over het verstrekken van het reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, vermeldt de Minister van Buitenlandse Zaken schriftelijk, gemotiveerd waaruit de bedenkingen bestaan.
5. In de aanvraag wordt vermeld dat de identiteit van de aanvrager is vastgesteld en met welke documenten of andere bewijsstukken de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden.
1. In de aanvraag voor een reisdocument worden de volgende persoonsgegevens van de aanvrager vermeld:
a. geslachtsnaam en voornamen;
b. geboortedatum en geboorteplaats;
2. De in het eerste lid, onder a tot en met e, bedoelde gegevens worden geverifieerd in de basisadministratie waarin de aanvrager als ingezetene is ingeschreven.
1. Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.2, 2.6 tot en met 2.9 en 2.12 tot en met 2.17 van het besluit en de artikelen 12 tot en met 38 wordt niet in behandeling genomen.
2. In de aanvraag voor een reisdocument voor vluchtelingen dan wel een reisdocument voor vreemdelingen wordt, afhankelijk van de nationaliteit van de persoon aan wie het reisdocument wordt uitgereikt, aangegeven welk land van de territoriale geldigheid is uitgesloten.
Circulaire aanvraagprocedure reisdocumenten voor vluchtelingen of vreemdelingen als […] in artikel 12, 14 en 15, tweede lid, van de Paspoortwet
Het is aan de burgemeester of gezaghebber om de aanvraagprocedure praktisch in te kleden. Alle onderdelen van de aanvraagprocedure moeten zorgvuldig en zo efficiënt mogelijk worden doorlopen.
De vaststelling van de aanspraak omvat drie onderdelen:
1. Beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 12 PUN door de uitgevende autoriteit waar de aanvraag in ontvangst is genomen;
2a. Beoordeling van mogelijke verblijfsrechtelijke bedenkingen als bedoeld in artikel 13 PUN door de Minister van Justitie en Veiligheid, en;
2b. Beoordeling in het licht van de internationale betrekkingen als bedoeld in artikel 14 PUN door de Minister van Buitenlandse Zaken.
Het C1-formulier is ontworpen aan de hand van de onderdelen 1, 2a en 2b. Hierdoor is het mogelijk dat de burgemeester of gezaghebber, de IND (namens de Minister van Justitie en Veiligheid) of de Minister van Buitenlandse Zaken onderdelen van het formulier invullen. Hiermee wordt voorkomen dat het gehele dossier naar alle partijen gestuurd moet worden en kunnen de onderdelen digitaal worden ingevuld.
Het is goed denkbaar dat de beoordeling van gegevens door de burgemeester of gezaghebber (onderdeel 1) in de praktijk gelijktijdig plaatsvindt met het in ontvangst nemen van de aanvraag (paragraaf 4.1. van deze circulaire). De gegevens die gecontroleerd worden bij onderdeel 1 staan namelijk ook in de basisadministratie. De controle van de internationale betrekkingen (onderdeel 2b) wordt pas gedaan nadat de verblijfsrechtelijke bedenkingen (onderdeel 2a) zijn beoordeeld. Het oordeel over de verblijfsrechtelijke bedenkingen kan namelijk belangrijke informatie bevatten die nodig is voor de controle van de internationale betrekkingen (onderdeel 2b).
4.2.Vaststelling aanspraak op het reisdocument
Onderdeel 1. Beoordeling gegevens door de uitgevende autoriteit
De burgemeester of gezaghebber die de aanvraag in ontvangst heeft genomen controleert een aantal noodzakelijke gegevens. Dit doet de burgemeester of gezaghebber aan de hand van het C1-formulier. De te controleren gegevens zijn onder andere nationaliteit, gegevens over binnenkomst in het Koninkrijk en rechtmatig verblijf (verblijfstitel en verblijfsdocument). De gezaghebber raadpleegt de PIVA (de basisadministratie op het Caribisch deel van het Koninkrijk) en de burgemeester raadpleegt de basisregistratie personen (hierna: BRP).
Vaststelling nationaliteit
De nationaliteit wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking tussen gegevens in de basisadministratie en het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument. Als de nationaliteit in de basisadministratie overeenkomt met de nationaliteit op het verblijfsdocument kunt u uitgaan van deze nationaliteit. Als de gegevens in de basisadministratie en op het verblijfsdocument niet overeen komen dan is het verblijfsdocument leidend voor de bepaling van de nationaliteit en daarmee de vaststelling voor de territoriale geldigheid van het reisdocument.
Vaststelling rechtmatig verblijf
De gegevens over het rechtmatig verblijf (verblijfstitel) van de aanvrager worden – net als de nationaliteit – door de burgemeester gecontroleerd door de gegevens in de basisadministratie te vergelijken met het door de aanvrager over te leggen verblijfsdocument. Als de gegevens uit de BRP niet overeen komen met de gegevens op het verblijfsdocument neemt u contact op met de IND (de ketenservice van de IND is te bereiken op telefoonnummer 088 – 04 30 500). De IND controleert vervolgens de verblijfstitel in de vreemdelingenadministratie. De verblijfstitel in de vreemdelingenadministratie is dan leidend. De gezaghebber moet altijd bij de IND nagaan of er sprake is van een geldige verblijfstitel. Deze gegevens worden namelijk niet in het PIVA systeem verwerkt.
De aanvrager moet vaak bewijsstukken overleggen ter onderbouwing van het maken van een aanspraak op een reisdocument. Hierbij kan gedacht worden aan aangetekende brieven van de aanvrager aan de ambassade of het consulaat waarvan de aanvrager de nationaliteit bezit. Het kan ook een reactie van de ambassade of consulaat zijn dat geen paspoort verstrekt kan worden. In de praktijk kan het voorkomen dat de aanvrager stelt geen contact op te kunnen nemen met het consulaat. In een dergelijk geval zal de aanvrager dit moeten onderbouwen met bewijsstukken (bijv. door middel van verzendbewijzen).
Als blijkt dat gegevens ontbreken, tekortkomen of er geen rechtmatig verblijf is, neemt de gezaghebber of burgemeester een besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag. De aanvrager moet wel de gelegenheid hebben gekregen om de aanvraag aan te vullen.
Aandachtspunten bij aanspraak op een vreemdelingenreisdocument (artikel 14 van de Paspoortwet):
– Voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument is een geldige verblijfstitel vereist.
– Voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument is vereist dat de aanvrager geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen of dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. Als de aanvrager een geldig en door Nederland erkend reisdocument overlegt van een andere nationaliteit is in beginsel niet aan dit vereiste voldaan. Het is in dat geval evident dat er geen aanspraak is op een reisdocument voor vreemdelingen. De aanvraag hoeft niet voorgelegd te worden aan de IND of de Minister van Buitenlandse Zaken en wordt buiten behandeling gesteld.
Aandachtspunten bij aanspraak vreemdelingenreisdocument in bijzondere gevallen (artikel 15, tweede lid, van de Paspoortwet):
– Voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument in bijzondere gevallen is geen verblijfstitel nodig, maar dient de aanvrager wel rechtmatig in het Koninkrijk te verblijven. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager in procedure is om een verblijfstitel te krijgen, maar nog in afwachting is van een besluit.
– Vereist is dat er geen aanspraak gemaakt kan worden op een vreemdelingenreisdocument als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet.
– De door de aanvrager beoogde reis is niet mogelijk met een nooddocument.
Onderdeel 2a. Controle verblijfsrechtelijke gronden
De controle van de IND ziet op de verblijfsrechtelijke gronden en het paspoortvereiste. De IND heeft in ieder geval bedenkingen als de aanvrager niet is vrijgesteld van het paspoortvereiste (zie ook aandachtspunten van onderdeel 2b) of als er andere verblijfsrechtelijke bedenkingen zijn.
De burgemeester of gezaghebber stuurt een kopie van het C1-formulier onderdeel 1 aan de IND via de post. De burgemeester houdt het origineel of een digitale scan van het C1-formulier onder zich. De IND informeert de burgemeester of gezaghebber of er al dan niet voldaan is aan de voorwaarden door onderdeel 2a van het C1-formulier ingevuld terug te sturen. De beoordeling van de IND kan op twee manieren worden ontvangen door de burgemeester of gezaghebber:
– De IND stuurt onderdeel 2a van het C1-formulier via de post aan de burgemeester of gezaghebber; of
– De IND stuurt onderdeel 2a van het C1-formulier via e-mail aan de burgemeester of gezaghebber. U kiest voor deze mogelijkheid door een e-mailadres in te vullen op onderdeel 1 van het C1-formulier.
De gemeente voegt onderdeel 2a bij onderdeel 1 van het C1-formulier door middel van het kenmerknummer.
Onderdeel 2b. Controle internationale betrekkingen
Voor de controle van de internationale betrekkingen raadpleegt de burgemeester of gezaghebber de ‘circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenpaspoort in het licht van internationale betrekkingen’ van de Minister van Buitenlandse Zaken. In die circulaire zijn de aanvraagsituaties opgenomen die een standaardsituatie betreffen en waarbij er geen bedenkingen zijn. Aan de hand van de circulaire van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de burgemeester of gezaghebber beoordelen of er al dan niet bedenkingen bestaan over de aanspraak. Als er geen bedenkingen zijn volgens de circulaire, hoeft de aanvraag niet ter beoordeling aan de Minister van Buitenlandse Zaken worden gestuurd (zie par. 4.3. van onderhavige circulaire).
Als de aanvraag geen standaardsituatie betreft, zoals beschreven in de circulaire van de Minister van Buitenlandse Zaken, of als hier twijfel over is, moet de aanvraag voor inhoudelijke beoordeling worden voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De burgemeester of gezaghebber stuurt een kopie van zowel onderdeel 1 als onderdeel 2a van het C1-formulier en van eventuele aanvullende (bewijs)stukken aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber schriftelijk en gemotiveerd over mogelijke bedenkingen door onderdeel 2b van het C1-formulier toe te zenden. Op basis van deze schriftelijke motivering van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de burgemeester of gezaghebber een gemotiveerd besluit nemen over de aanspraak (zie par. 4.3. van onderhavige circulaire).
– Standaardsituaties zoals beschreven in de circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenpaspoort in het licht van internationale betrekkingen van de Minister van Buitenlandse Zaken: de burgemeester of gezaghebber kan aan de hand van de circulaire van de Minister van Buitenlandse Zaken beoordelen dat de Minister van Buitenlandse Zaken geen bedenkingen heeft.
– Geen sprake van een standaardsituatie die valt onder de circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenpaspoort in het licht van internationale betrekkingen van de Minister van Buitenlandse Zaken: de burgemeester of gezaghebber stuurt een kopie van onderdelen 1 en 2a van het C1-formulier en het aanvraagdossier naar de Minister van Buitenlandse Zaken voor toetsing.
– De vrijstelling van het paspoortvereiste (blijkt uit onderdeel 2a) is een belangrijke indicatie bij de beoordeling of is voldaan aan de voorwaarden voor een vreemdelingenreisdocument. Het kan echter ook voorkomen dat de aanvrager in het kader van de verblijfsprocedure geen vrijstelling van het paspoortvereiste heeft gekregen, maar wel aan de voorwaarden van artikel 14 van de Paspoortwet lijkt te voldoen. In een dergelijk geval zal de aanvrager met andere bewijsstukken moeten aantonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van een ander land een reisdocument aanvraagt (bijv. aangetekende brieven aan consulaat). In deze gevallen stuurt u onderdelen 1 en 2a van het C1-formulier + bewijsstukken naar de Minister van Buitenlandse Zaken.
 4.3.Besluit over de aanspraak, aanvraag en verstrekking
De burgemeester of gezaghebber neemt een besluit over de aanspraak en over de aanvraag. Als er uit onderdelen 1, 2a of 2b blijkt dat er geen aanspraak bestaat op het reisdocument, beslist de burgemeester of gezaghebber tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag in verband met het ontbreken van een aanspraak. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Indien wordt voldaan aan alle vereisten om een aanvraag in behandeling te kunnen nemen, neemt de burgemeester een besluit over de aanspraak en de verstrekking van het aangevraagde document.
De burgemeester of gezaghebber verstrekt zo snel mogelijk het aangevraagde reisdocument, maar uiterlijk binnen vier weken na de dag van de aanvraag. In bijzondere gevallen kan deze termijn met vier weken verlengd worden. Van deze verlenging moet de aanvrager zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis gesteld worden. De aanvraag van een vreemdelingenreisdocument kan in aanmerking komen voor een dergelijke verlenging van vier weken. In de aanvraagprocedure moet namelijk een beleidsmatige afweging gemaakt worden en moeten meer gegevens getoetst en gecontroleerd worden waardoor de procedure meer tijd kan kosten.
Circulaire over beoordeling aanvraag vreemdelingenreisdocument in het licht van internationale betrekkingen
2. De rol van de Minister van Buitenlandse Zaken in de aanvraagprocedure
De vaststelling van de aanspraak op een vreemdelingenreisdocument omvat drie onderdelen:
1. Beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 12 PUN door de uitgevende autoriteit (de burgemeester of gezaghebber) waar de aanvraag in ontvangst is genomen;
2a. Beoordeling van mogelijke verblijfsrechtelijke bedenkingen als bedoeld in artikel 13 PUN door de Minister van Justitie en Veiligheid, en;
2b. Beoordeling in het licht van de internationale betrekkingen als bedoeld in artikel 14 PUN door de Minister van Buitenlandse Zaken.
De verstrekking van reisdocumenten aan vreemdelingen vindt enkel in uitzonderlijke situaties plaats omdat dit naar internationale opvatting een inbreuk op de soevereiniteit van een andere staat oplevert. Alleen die staat zelf bepaalt in beginsel aan welke onderdanen hij een reisdocument afgeeft. Verstrekking van een reisdocument aan een vreemdeling zal daarom in principe dan ook alleen kunnen plaatsvinden indien deze vreemdeling van zijn land, noch van enig ander land een reisdocument kan verkrijgen of reeds verkregen heeft.
De burgemeester of gezaghebber raadpleegt de Minister van Buitenlandse Zaken voor de beoordeling in het licht van de internationale betrekkingen. De Minister van Buitenlandse Zaken beziet of de aanvrager geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen dan wel kan aantonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van een ander land een reisdocument aanvraagt en beoordeelt of er bedenkingen zijn in verband met internationale betrekkingen.
3. Waartoe dienen de leidraden
In een grote meerderheid van de gevallen is op voorhand duidelijk dat vanuit het oogpunt van de internationale betrekkingen er geen bedenkingen zijn tegen verstrekking van een reisdocument. In hoofdstuk 4 van deze circulaire staan de standaardaanvragen omschreven waarin de uitgevende autoriteit ervan uit kan gaan dat er geen bedenkingen zijn, waarmee feitelijk is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een aanspraak op een vreemdelingenreisdocument is voldaan. Door middel van enkele leidraden is eenvoudig vast te stellen of een aanvraag binnen één van drie typen standaardaanvragen valt.
Als er naar aanleiding van deze circulaire geen bedenkingen aan het licht zijn gekomen, hoeft de aanvraag niet ter beoordeling aan de Minister van Buitenlandse Zaken worden gestuurd. Deze aanvragen kunnen wat betreft de beoordeling in het licht van internationale betrekkingen zelfstandig worden afgedaan door de burgemeester of gezaghebber. In de overige gevallen toetst de Minister van Buitenlandse Zaken de aanvraag inhoudelijk en informeert de uitgevende autoriteit schriftelijk over het individuele geval.
4. Leidraden t.a.v. vaststellen standaardaanvragen
Met onderstaande leidraden van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de uitgevende autoriteit vaststellen dat een aanvrager aanspraak maakt op een vreemdelingenreisdocument in het licht van internationale betrekkingen. Het betreft de volgende drie standaardaanvragen:
–Een vervolgaanvraag voor een vreemdelingenreisdocument;
–een aanvraag waarvan de aanvrager uit een uitzonderingsland komt; of
–een aanvraag die valt binnen het 5 jaren-beleid.
Deze drie typen aanvragen worden hieronder uitgewerkt.
 4.1.Een vervolgaanvraag voor een vreemdelingenreisdocument
Een aanvraag kan worden goedgekeurd door de burgemeester of gezaghebber indien de aanvrager al eerder een vreemdelingenreisdocument heeft gekregen.
 4.2.Een aanvraag waarvan de aanvrager komt uit een uitzonderingsland
De aanvrager heeft de nationaliteit van een land dat staat op de uitzonderingslijst en de IND heeft ontheffing verleend van het paspoortvereiste.
Van een uitzonderingsland staat reeds vast dat er in Nederland of omringende landen geen nationale vertegenwoordiging is die een reisdocument kan verstrekken aan betrokkene. Op de uitzonderingslijst staan de landen: Somalië, Sierra Leone, Liberia en Guinee.
Een aanvrager uit één van deze landen hoeft niet zelf aan te tonen dat hij of zij geen reisdocument kan krijgen van de eigen autoriteiten.
 4.3.Een aanvraag die valt binnen het 5 jaren-beleid
De aanvrager bevindt zich langer dan vijf jaar legaal in Nederland EN de IND heeft ontheffing verleend van het paspoortvereiste.
Of een aanvrager zich reeds langer dan vijf jaar in Nederland bevindt is vast te stellen volgens de toets van de IND. De IND vult hiervoor onder onderdeel 2a de datum van inschrijving in het IND-informatiesysteem in.
5. Wat te doen met niet-standaardaanvragen
Als blijkt dat de aanvraag niet binnen één van de drie typen standaardaanvragen valt dan dient de aanvrager met andere bewijsstukken aan te tonen dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij van de eigen autoriteiten een reisdocument verstrekt krijgt. Hierbij kan gedacht worden aan onbeantwoorde aangetekende brieven van de aanvrager aan de ambassade of het consulaat van het land waarvan de aanvrager de nationaliteit bezit. Het kan ook een reactie van de ambassade of consulaat zijn dat geen reisdocument verstrekt kan worden. In de praktijk kan het voorkomen dat de aanvrager stelt geen contact op te kunnen nemen met het consulaat. In een dergelijke geval zal de aanvrager dit moeten onderbouwen met bewijsstukken (bijv. door middel van verzendbewijzen). De burgemeester of gezaghebber stuurt onderdeel 1 en 2a (IND) van het C1 formulier en de bewijsstukken aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ook indien twijfel bestaat bij de burgemeester of gezaghebber of een aanvraag onder één van bovengenoemde standaardsituaties valt dan stuurt de burgemeester of gezaghebber het C1 formulier een aanvullende stukken aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber schriftelijk en gemotiveerd over mogelijke bedenkingen door het terugsturen van het C1 formulier onderdeel 1 en 2a (IND) aangevuld met onderdeel 2b. Op basis van deze schriftelijke motivering van de Minister van Buitenlandse Zaken kan de burgemeester of gezaghebber een gemotiveerd besluit nemen over de aanspraak.