ECLI:NL:RBDHA:2025:1575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/09/658814 / FA RK 23-9332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van gezag, zorgregeling en kinderalimentatie na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder met betrekking tot gezag, zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie. De moeder en vader, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. De moeder verzoekt om de aantekening van gezamenlijke gezagsuitoefening in het gezagsregister te verwijderen, omdat zij meent dat deze op frauduleuze wijze tot stand is gekomen. De vader betwist deze beschuldiging en stelt dat het gezag in onderling overleg is aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat de moeder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en wijst haar verzoek af.

Daarnaast heeft de moeder verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven. De vader heeft een co-ouderschapsregeling voorgesteld. De rechtbank oordeelt dat, gezien de verstoorde verstandhouding tussen de ouders, een zorgregeling waarbij de kinderen om de week van donderdagmiddag tot woensdagochtend bij de vader zijn, het meest in het belang van de kinderen is. Deze regeling gaat in op 6 maart 2025.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de ingangsdatum vastgesteld op 10 december 2023, met een bedrag van €318,- per maand tot 6 maart 2025, en daarna €176,- per maand. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-9332
Zaaknummer: C/09/658814
Datum beschikking: 22 januari 2025

Gezag, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 19 december 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P. Celikkal in ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J. Meijer in Haarlem.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder van:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met bijlagen, ingekomen op 15 januari 2024;
  • het bericht van 17 januari 2024 van de moeder, met bijlagen;
  • het bericht van 26 maart 2024 van de moeder;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, ingekomen op 5 april 2024;
  • het bericht van 23 april 2024 van de moeder;
  • het bericht van 18 november 2024 van de vader, met bijlage;
  • het bericht van 29 november 2024 van de moeder, met bijlage.
Op 11 december 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
- het bericht van 12 december 2024 van de moeder, met bijlagen.

Feiten

  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats] .
  • De vader heeft de kinderen erkend.
  • Volgens een aantekening uit het gezagsregister oefenen de ouders sinds
  • De kinderen wonen bij de moeder.
  • Bij beschikking van 29 januari 2024 van deze rechtbank, onder zaak- en rekestnummer C/09/658812 en FA RK 23-9330, zijn de verzoeken van de moeder tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de griffier te gelasten de aantekening betreffende gezamenlijke gezagsuitoefening in het gezagsregister door te halen;
  • te bepalen dat de kinderen om de week van vrijdag (van school) tot maandag (naar school) bij de vader zullen verblijven, alsmede de helft van de vakanties, waarbij de vader de kinderen ophaalt en naar school brengt en de overdracht van de kinderen tijdens schoolvakanties zal plaatsvinden op een openbare plek;
  • te bepalen dat de vader, met ingang van 1 april 2023, zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met € 294,- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen, althans met een zodanige bijdrage en een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht;
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens:
  • te bepalen dat de kinderen bij de vader verblijven, zoals aangegeven in productie 7 bij het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader de kinderen ophaalt bij school en terugbrengt naar school, dan wel een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
  • te bepalen dat de vader, met ingang van 10 december 2023, zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met € 30,- per kind per maand, althans met een zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht.
De moeder voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Gezag
De moeder wil dat de aantekening in het gezagsregister wordt doorgehaald, omdat deze aantekening volgens haar op frauduleuze wijze tot stand is gekomen. De moeder heeft aangifte gedaan bij de politie van misbruik van haar DigiD-gegevens. Vanwege het frauduleuze handelen van de vader, heeft de moeder geen vertrouwen in de vader waar het gaat om gezamenlijk gezag en zij vreest problemen rondom de gezamenlijke gezagsuitoefening over de kinderen.
De vader betwist dat hij heeft gefraudeerd met de DigiD-gegevens van de moeder. Volgens de vader is de aantekening in het gezagsregister geplaatst in onderling overleg. De ouders hebben nadien ook gehandeld alsof zij gezamenlijk het gezag hebben over de kinderen en naar derden hebben zij altijd zo gecommuniceerd.
Op grond van artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. Het gezamenlijk gezag kan ook digitaal door de ouders worden aangevraagd.
De rechtbank overweegt als volgt. In beginsel geldt dat moet worden aangenomen dat het verzoek tot gezamenlijk gezag in het gezagsregister door de ouders gezamenlijk is gedaan, aangezien de aanvraag met de gewaarborgde DigiD-gegevens van beide ouders heeft plaatsgevonden. Op de moeder rust de stelplicht, en na de gemotiveerde betwisting van de vader, de bewijslast om voldoende gemotiveerd te onderbouwen dat de vader misbruik heeft gemaakt van haar DigiD-gegevens en daarmee het gezamenlijk gezag heeft aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder daaraan niet voldaan. Daar komt nog bij dat de rechtbank het, conform het wettelijk uitgangspunt, ook in het belang van de kinderen acht dat de ouders gezamenlijk met het gezag over hen zijn belast. Hoewel de onderlinge verstandhouding tussen de ouders is verstoord en het onderlinge vertrouwen is beschadigd, is de rechtbank niet gebleken van substantiële gezagsconflicten tussen de ouders. Ook wordt uitvoering gegeven aan een zorgregeling, waarbij de kinderen regelmatig bij de vader zijn en daarom is het noodzakelijk dat de vader mede het gezag over hen heeft. Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de moeder toe te wijzen. Gelet op al het voorgaande, zal de rechtbank het verzoek van de moeder om de griffier te gelasten de aantekening betreffende gezamenlijke gezagsuitoefening in het gezagsregister door te halen, afwijzen.
Op de zitting is gebleken dat de ouders van mening verschillen over de noodzaak van hulpverlening voor de kinderen. Op advies van de Raad hebben de ouders ermee ingestemd dat zij de kinderen in de gelegenheid zullen stellen om met een schoolmaatschappelijk werker te praten om datgene wat hen bezighoudt te verwerken. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum van deze beschikking, maar de rechtbank gaat ervan uit dat de ouders zich in het belang van de kinderen aan deze toezegging zullen houden.
Omdat de rechtbank het verzoek van de moeder zal afwijzen, spreekt de rechtbank in het vervolg van deze beschikking over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de zorgregeling.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De moeder heeft verzocht om een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen om de week een weekend bij de vader zullen zijn. Deze zorgregeling is volgens de moeder in het belang van de kinderen, omdat er niet te veel wisselmomenten zijn en beide ouders een weekend met de kinderen hebben. Uit veiligheidsoverwegingen wil de moeder dat de overdracht van de kinderen plaatsvindt op school of tijdens de vakanties op een openbare plek, zoals het station of het centrum.
De vader heeft verzocht om een co-ouderschapsregeling vast te stellen, waarbij de kinderen de ene week van zaterdagochtend tot dinsdagochtend bij hem zullen zijn en de andere week van maandagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school. Volgens de vader geeft deze zorgregeling de kinderen regelmaat, rust en duidelijkheid. Met deze zorgregeling hebben beide ouders een weekend met de kinderen. Op de zitting heeft de vader aangegeven dat hij ook achter een andere 50/50-zorgregeling kan staan, bijvoorbeeld een week-op-week-af-regeling.
Uit de stukken en uit dat wat op de zitting met de ouders en de Raad is besproken, is de rechtbank het volgende gebleken. De kinderen zijn vanaf april 2023 iedere week van zondagochtend 9.00 uur tot dinsdagochtend naar school bij de vader. De vader haalt de kinderen op zondagochtend bij de moeder op en brengt de kinderen op dinsdagochtend naar school toe. De huidige zorgregeling komt er dus op neer dat de kinderen gemiddeld tweeënhalve dag per week bij de vader zijn. De moeder is op zich niet tegen een uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen, maar zij wil graag dat de dagen geclusterd zijn, om het aantal wisselmomenten voor de kinderen te beperken. Verder vindt de moeder dat een uitbreiding naar een 50/50-zorgregeling te verstrekkend en vreest zij dat dit met name voor [minderjarige 2] te belastend zal zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de rechtbank de wens van de vader voor een co-ouderschapsregeling begrijpt, acht de rechtbank een co-ouderschapsregeling in de vorm van een 50/50-zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen. De ouders hebben een belast verleden en geen goede verstandhouding met elkaar. De overdrachtsmomenten verlopen niet zonder spanningen, wat een negatieve weerslag heeft op de kinderen. De verstoorde verstandhouding is naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan de Raad van mening is, een contra-indicatie voor een volledig co-ouderschap. De rechtbank is van oordeel dat een zorgregeling, waarbij de kinderen om de week van donderdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school bij de vader zullen zijn, op dit moment het meest in het belang van de kinderen is. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de vader de kinderen op de donderdagmiddag uit school ophaalt en op woensdagochtend naar school toebrengt. Deze zorgregeling komt er dus op neer dat de kinderen gemiddeld drie dagen per week bij de vader zijn. Daarmee wordt enerzijds tegemoetgekomen aan de wens van de vader om tot een uitbreiding van de zorgregeling te komen en anderzijds aan de wens van de moeder om het aantal wisselmomenten beperkt te houden. Om de ouders de gelegenheid te geven de kinderen voor te bereiden op de wijziging van de zorgregeling en een en ander planningstechnisch te regelen, zal deze zorgregeling ingaan op donderdag 6 maart 2025. Tot die datum wordt uitvoering gegeven aan de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen iedere week van zondagochtend 9.00 uur tot dinsdagochtend naar school bij de vader zijn.
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen overweegt de rechtbank dat de ouders het erover eens zijn dat zij deze in onderling overleg bij helfte zullen verdelen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen, ook omdat zij dit in het belang van de kinderen acht. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de ouders ook in onderling zullen afspreken waar de overdracht van de kinderen zal plaatsvinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de overdracht van de kinderen plaatsvindt op een openbare ruimte, zoals door de moeder is verzocht.
De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders verzochte over de zorgregeling afwijzen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank zal eerst de ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie beoordelen.
De moeder verzoekt om de kinderalimentatie met ingang van 1 april 2023 vast te stellen, omdat de ouders vlak daarvoor uit elkaar zijn gegaan en de vader sindsdien geen financiële bijdrage voor de kinderen heeft geleverd.
De vader stelt dat 10 december 2023 als ingangsdatum moet worden gehanteerd, omdat hij sinds het uiteengaan van de ouders tot dat moment de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen heeft betaald.
De rechtbank acht het redelijk om als ingangsdatum de datum van de indiening van het verzoekschrift van de moeder, te weten 10 december 2023, te hanteren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader vanaf die datum rekening kunnen houden met een vaststelling van de kinderalimentatie.
Behoefte
Bij het bepalen van de behoefte aan kinderalimentatie hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie en de daarbij behorende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen’.
Om de behoefte van de kinderen te bepalen moet eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de ouders ten tijde van de relatie worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders gezamenlijk, eventueel inclusief kindgebonden budget.
De ouders zijn het erover eens dat het NBI van de moeder ten tijde van de relatie € 2.776,- per maand bedroeg.
De ouders zijn het niet eens over het NBI van de vader ten tijde van de relatie. Daarom zal de rechtbank het NBI van de vader ten tijde van de relatie berekenen. Omdat de ouders in maart 2023 uit elkaar zijn gegaan, zal de rechtbank rekenen met de tarieven van 2023-I.
Voor de berekening van het NBI van de vader ten tijde van de relatie, zal de rechtbank de door de vader overgelegde jaaropgave 2022 als uitgangspunt nemen en rekening houden met een inkomen van € 49.644,- bruto per jaar. Naar het oordeel van de rechtbank schetst dit, gelet op de verschillende variabele posten op de salarisspecificaties van de vader, een representatief beeld van het inkomen van de vader.
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
De rechtbank berekent het NBI van de vader ten tijde van de relatie op € 3.084,- per maand.
Aldus berekent de rechtbank het NBGI van de ouders ten tijde van de relatie op (2776 + 3084 =) € 5.860,- per maand.
Dit levert op basis van de tabel een behoefte op van de kinderen van € 1.422,- per maand in 2023.
Draagkracht vader
De ouders zijn het niet eens over draagkracht van de vader. Daarom zal de rechtbank de draagkracht van de vader berekenen. Gelet op de ingangsdatum, zal de rechtbank rekenen met de tarieven van 2023-II.
De rechtbank zal de door de vader overgelegde salarisspecificatie van november 2023 als uitgangspunt nemen en rekening houden met:
  • salaris: € 4.266,- bruto per maand;
  • premie ink. verzek. deel 1: € 3,72 per maand;
  • premie ink. verzek. deel 2: € 11,44 per maand;
  • premie OP/NP: € 427,39 per maand;
  • premie AP: € 6,13 per maand;
  • eindejaarsuitkering: € 353,38 per maand;
De rechtbank zal verder rekenen met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Omdat de moeder de stelling van de vader dat geen sprake meer is van overwerk onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank geen rekening houden met overwerk.
Anders dan de vader, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het forfaitair woonbudget van 30% van het NBI en om rekening te houden met de werkelijke woonlasten van de vader. Dit betekent dat de rechtbank ook geen rekening zal houden met VVE-kosten van € 15,- per maand, zoals de vader in zijn draagkrachtberekening wel heeft opgevoerd.
De ouders zijn het er niet over eens of bij de berekening van de draagkracht van de vader rekening moet worden gehouden met de aflossing op de studieschuld.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:40) moet bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige – in dit geval de vader – rekening worden gehouden met alle schulden, ongeacht of op deze schulden wordt afgelost en ongeacht wanneer deze schulden zijn aangegaan. Weliswaar kan de rechtbank redenen aanwezig oordelen om in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, maar in dit geval ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding, omdat de vader het bestaan van de studieschuld de aflossingen daarop naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de vader rekening houden met een aflossing op de studieschuld van € 102,41 per maand.
De rechtbank berekent het NBI van de vader op € 3.273,- per maand en de draagkracht van de vader voor de kinderalimentatie op € 710,- per maand in 2023.
Draagkracht moeder
De ouders zijn het niet eens over de draagkracht van de moeder. Daarom zal de rechtbank de draagkracht van de moeder berekenen. Gelet op de ingangsdatum, zal de rechtbank rekenen met de tarieven van 2023-II.
Voor de berekening van de draagkracht van de moeder, zal de rechtbank de door de moeder overgelegde jaaropgave van 2023 als uitgangspunt nemen. Daaruit volgt dat de moeder sinds 1 mei 2023 in dienst is bij Stichting Jeugdformaat en dat zij een inkomen had van
€ 24.649,- bruto. De rechtbank zal daarom rekenen met een inkomen van (24649 / 8 maanden x 12 maanden = afgerond) € 36.974,- bruto per jaar.
De rechtbank zal verder rekenen met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De rechtbank zal daarnaast rekening houden met een kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.
De rechtbank berekent het NBI van de moeder op € 3.289,- per maand en de draagkracht van de moeder voor de kinderalimentatie op € 789,- per maand in 2023.
Zorgkorting
De ouders zijn het niet eens over de zorgkorting.
De rechtbank volgt ook in dit opzicht het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie, waarin staat dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg.
Gelet op de huidige zorgregeling die tot 6 maart 2025 geldt, zal de rechtbank rekening houden met een zorgkorting van 25%. De behoefte van de kinderen is € 1.422,- per maand in 2023, zodat de zorgkorting (0,25 x 1422 =) afgerond € 356,- per maand is.
Vanaf 6 maart 2025 geldt de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, die correspondeert met een zorgkorting van 35%. De behoefte van de kinderen is € 1.422,- per maand in 2023, zodat de zorgkorting (0,35 x 1422 =) afgerond € 498,- per maand is.
Draagkrachtvergelijking
De rechtbank stelt de gezamenlijke forfaitaire draagkracht van de ouders vast op
(710 + 789 =) € 1.499,- per maand. Omdat de totale draagkracht van de ouders de behoefte van de kinderen van € 1.422,- per maand overstijgt, zal de rechtbank een draagkrachtvergelijking maken. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: 710 / 1499 x 1422 = € 674,-
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 789 / 1499 x 1422 = € 748,-
samen € 1.422,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van afgerond € 674,- per maand voor rekening van de vader en een gedeelte van afgerond € 748,- per maand voor rekening van de moeder.
Rekening houdend met de zorgkorting van € 356,- per maand, zoals hiervoor is overwogen, moet de vader aan de moeder met ingang van 10 december 2023 tot 6 maart 2025 een kinderalimentatie voor de kinderen betalen van (674 – 356 =) € 318,- per maand,
Rekening houdend met de zorgkorting van € 498,- per maand, zoals hiervoor is overwogen, moet de vader aan de moeder met ingang van 6 maart 2025 een kinderalimentatie voor de kinderen betalen van (674 – 498 =) € 176,- per maand.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de vader, met ingang van 10 december 2023 tot 6 maart 2025, € 318,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen en, met ingang van
6 maart 2025, € 176,- per maand.
Indexeren
Op de zitting heeft de rechtbank met de ouders gesproken over de wettelijke indexatie van de kinderalimentatie. De advocaten hebben namens de ouders ingestemd dat de kinderalimentatie geïndexeerd zal worden met ingang van 1 januari 2026. Omdat dit op grond van artikel 1:402a eerste en tweede lid BW ook uit de wet volgt, zal de rechtbank dit niet in het dictum van deze beschikking opnemen.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het NBI van de vader ten tijde van de relatie, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders. Deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats] ;
bij de vader zullen zijn:
  • met ingang van donderdag 6 maart 2025: om de week van donderdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school, waarbij de vader de kinderen op donderdagmiddag uit school ophaalt en de kinderen op woensdagochtend naar school toe brengt;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen, waarbij de ouders in onderling overleg de wijze van de overdracht van de kinderen afspreken;
*
bepaalt de door de vader aan de moeder met ingang van 10 december 2023 tot 6 maart 2025, te betalen kinderalimentatie voor de kinderen op € 318,- per maand en met ingang van
6 maart 2025 op € 176,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 22 januari 2025.