ECLI:NL:RBDHA:2025:15751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/687101 / KG ZA 25-594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van contact tussen ouders en minderjarige in kort geding met verzoek om raadsonderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025, is een kort geding aanhangig gemaakt door de vader, die vorderde dat de moeder de zorgregeling voor hun minderjarige kind, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking, zou nakomen. De moeder heeft echter de zorgregeling op 13 maart 2025 eenzijdig stopgezet, wat leidde tot een geschil over de uitvoering van de zorgregeling. De vader voerde aan dat de zorgregeling goed was verlopen tot de stopzetting door de moeder, terwijl de moeder stelde dat de veiligheid van het kind niet gewaarborgd kon worden bij de vader, gezien hun belaste verleden en recente incidenten van geweld. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van beide partijen gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen. De voorzieningenrechter heeft ernstige zorgen geuit over de situatie van het kind en de ouders, en heeft besloten om een raadsonderzoek te gelasten in de aanstaande bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader tot nakoming van de zorgregeling afgewezen en de vordering van de moeder tot schorsing van de zorgregeling toegewezen. Tevens is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Familie - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/687101 / KG ZA 25-594
Vonnis in kort geding van 21 augustus 2025
in de zaak van
[partij A]in [woonplaats] ,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
advocaat mr. A.R. Bissessur in ’s-Gravenhage,
tegen:
[partij B]in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. C. van der Zalm in ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de moeder’ en samen als ‘de ouders’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 19;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de op 7 augustus 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij namens de vader pleitnotities zijn overgelegd en voorgehouden.
1.2.
Op de zitting waren aanwezig: de vader bijgestaan door zijn advocaat, de moeder bijgestaan door haar advocaat en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Op de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en dat wat op de zitting is besproken, wordt in deze procedure van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot mei/juni 2021.
2.2.
Zij zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 2 juni 2022 van deze rechtbank – voor zover hier relevant – is een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld, waarbij wordt toegewerkt naar de omgangsregeling die de vader heeft verzocht (wekelijks één dag en eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur) en waarbij het Wilmahuis het tempo van de uitbreiding en de opbouwregeling met inachtneming van het belang van [minderjarige] bepaalt.
2.4.
Bij beschikking van 24 februari 2023 van deze rechtbank – voor zover hier relevant – is bepaald dat de vader voortaan gezamenlijk met de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent en is de door de ouders getroffen onderlinge regeling met betrekking tot [minderjarige] , zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte overeengekomen document ‘zorgregeling’, opgenomen. Daarin is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:
2.5.
Bij proces-verbaal van de behandeling in kort geding op 27 juli 2023 van deze rechtbank zijn de ouders ter beëindiging van hun geschil – voor zover hier relevant – het volgende overeengekomen:
  • [minderjarige] is voorlopig bij de vader op dinsdagen, donderdagen en vrijdagen van 15.00 uur tot 18.00 uur. De vader haalt hem op bij het kinderdagverblijf en brengt hem daar ook weer terug. De vader houdt zich strikt aan de bovenvermelde tijden.
  • De moeder zal de week na 15 september 2023 een bodemprocedure starten ter wijziging van de zorgregeling, zoals vermeld in de beschikking van 24 februari 2023. Totdat er een uitspraak is in de nog te starten bodemprocedure geldt de hiervoor vermelde regeling.
  • De ouders zullen het traject van Ouderschap Blijft gaan volgen.
2.6.
Bij beschikking van 9 februari 2024 van deze rechtbank – voor zover hier relevant – is bepaald dat vanaf de week van 20 mei 2024 een zorgregeling zal gelden, waarbij [minderjarige] voortaan bij de vader verblijft:
  • op dinsdag van 15.00 uur uit de opvang tot donderdagochtend naar de opvang;
  • in de even weken van vrijdag tot en met zondag, waarbij de moeder op vrijdag [minderjarige] naar de vader brengt tussen 17.00 uur en 20.00 uur en hem op zondag weer bij de vader ophaalt tussen 17.00 uur en 20.00 uur.
2.7.
Sinds 13 maart 2025 wordt geen uitvoering meer gegeven aan de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , omdat de moeder de zorgregeling eenzijdig heeft stopgezet.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de moeder de zorgregeling, zoals is neergelegd in de beschikking van 9 februari 2024 van deze rechtbank, moet nakomen;
  • de moeder bij niet nakoming van de zorgregeling, zoals is neergelegd in de beschikking van 9 februari 2024 van deze rechtbank, een dwangsom van € 500,- aan de vader verbeurt voor iedere dag dat zij in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
  • iedere ouder de eigen proceskosten zal dragen.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft tot 12 maart 2025 goed gelopen. Op 13 maart 2025 heeft de moeder de zorgregeling zonder een gegronde reden stopgezet. De vader heeft de moeder gevraagd om de zorgregeling te hervatten, maar dit heeft de moeder geweigerd en zij verwijst daarbij naar uitspraken van [naam 2] . De vader heeft telefonisch contact opgenomen met [naam 2] , die verklaart zich niet te herkennen in de uitspraken van de moeder. Volgens de vader zijn de door de moeder geuite beschuldigingen tegen hem onjuist. De vader ziet een patroon bij de moeder: de ouders procederen over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , zij maken op de zitting afspraken hierover die worden opgenomen in een beschikking of proces-verbaal, de zorgregeling verloopt een aantal maanden goed en vervolgens zet de moeder de zorgregeling zonder een gegronde reden stop en schakelt instanties in om de zorgregeling te frustreren. De vader mist [minderjarige] enorm en hij wil hem graag weer zien. Daarom vordert de vader nakoming van de zorgregeling, Als stok achter de deur vordert de vader om een dwangsom aan de moeder op te leggen voor elke keer dat zij zich niet houdt aan de zorgregeling.
3.3.
De moeder voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Subsidiair vordert de moeder de vordering van de vader ten aanzien van het opleggen van een
dwangsom te matigen naar een bedrag van € 25,- per dag en te maximeren op € 100,-, althans een dwangsom op te leggen op een bedrag per dag en met een zodanig maximum als de voorzieningenrechter juist acht.
in reconventie
3.4.
De moeder vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van de zorgregeling, zoals is neergelegd in de beschikking van 9 februari 2024 van deze rechtbank, te schorsen totdat in de bodemprocedure over het bestaan van contact en/of omgang tussen de vader en [minderjarige] is beslist.
3.5.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. Gelet op het belaste en spanningsvolle verleden van de ouders en de incidenten die zich recentelijk tussen de ouders hebben voorgedaan (stalking, mishandeling, cybercrime, isolatie), deels in het bijzijn van [minderjarige] , stelt de moeder zich op het standpunt dat de veiligheid van [minderjarige] bij de vader niet is gewaarborgd, dat de vader niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat dit wel het geval is en dat de eerder ingezette hulpverlening van het Wilmahuis, het Centrum voor Jeugd en Gezin, het Kernteam en Veilig Thuis onvoldoende is gebleken om de situatie tussen de ouders en de veiligheid van de moeder en [minderjarige] te verbeteren. Bij de moeder bestaat op dit moment geen draagvlak om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te faciliteren. De moeder draagt een Aware-knop, er is bij de politie een Afspraak Op Locatie (AOL) en een Afspraak Op Persoon (AOP) en volgens de moeder is aan de vader een contact- en straatverbod opgelegd, waardoor de zorgregeling ook niet kan worden uitgevoerd. De moeder acht het hervatten van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zonder dat daadwerkelijk wordt gekeken naar de belangen van [minderjarige] via een raadsonderzoek niet in het belang van [minderjarige] . Daarom vordert de moeder schorsing van de zorgregeling.
3.6.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie en reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de voorzieningenrechter de vorderingen gezamenlijk behandelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zowel de vader als de moeder een spoedeisend belang hebben bij hun vordering(en).
4.2.
Tussen de ouders is in geschil of de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , zoals is bepaald in de beschikking van 9 februari 2024 van deze rechtbank onder zaak- en rekestnummer C/09/656226 en FA RK 23-7938, moet worden nagekomen of moet worden geschorst. Als uitgangspunt geldt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling moet worden nagekomen, tenzij zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat die zorgregeling niet (meer) in het belang van [minderjarige] moet worden geacht.
4.3.
De moeder heeft de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] op 13 maart 2025 stopgezet. Zij heeft betoogd dat onverkorte nakoming van de zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is, omdat zowel haar eigen veiligheid als de veiligheid van [minderjarige] in het geding is. Vanaf eind 2024 hebben zich, ook in het bijzijn van [minderjarige] , weer ernstige incidenten voorgedaan tussen de ouders en de ouders staan opnieuw bij Veilig Thuis op de wachtlijst voor een onderzoek.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Onder de overgelegde producties bevinden zich vijf dossiers van Veilig Thuis (in de periode van december 2020 tot en met maart 2025) en zes aangiftes van de moeder jegens de vader van mishandeling, vernieling, cybercrime en stalking (in de periode van februari 2022 tot en met juni 2025). De vader heeft in zijn stukken en desgevraagd op de zitting niet inhoudelijk gereageerd op de inhoud van deze producties, behalve dat er niets van waar is en dat de problemen tussen de ouders volgens hem niet in de weg moeten staan aan het contact tussen hem en [minderjarige] . De voorzieningenrechter is anders van oordeel. De voorzieningenrechter maakt zich, net als de Raad op de zitting naar voren heeft gebracht, zeer ernstige zorgen over de situatie rondom [minderjarige] . Uit het dossier van Veilig Thuis van 13 maart 2025 blijkt dat sprake is van een multiproblematische leefsituatie. Aangeboden hulp wordt afgehouden, de inzet van het systeem is onvoldoende en de ingezette hulp leidt niet binnen een gewenste termijn tot noodzakelijke resultaten. De problematiek speelt al langere tijd en [minderjarige] wordt al zijn hele leven geconfronteerd met geweld. Veilig Thuis benoemt verder dat het geweld dat wordt gemeld kenmerken heeft van intiem terreur of stalking van de vader jegens de moeder, maar dat dit nog niet wil zeggen dat dit aan de orde is. Beide ouders hebben een andere beleving, de vader ervaart eerder partnergeweld vanuit de moeder jegens hem. Veilig Thuis maakt zich zorgen dat het geweld tussen de ouders zich voortzet en zal escaleren, dat [minderjarige] daar getuige van blijft en dat dit zal leiden tot onherstelbare fysieke of mentale schade. Voorts is de voorzieningenrechter gebleken dat in het verleden al veel hulpverlening voor de ouders en [minderjarige] is ingezet, dat de moeder een Aware-knop heeft en dat bij de politie een AOL en AOP op haar locatie en persoon is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de moeder zichtbaar erg angstig is voor de vader en overbelast is. Verder is de voorzieningenrechter gebleken dat [minderjarige] al enkele maanden niet meer school gaat, omdat zijn veiligheid daar volgens de moeder niet kan worden gewaarborgd en dat de moeder [minderjarige] vertelt over wat er speelt tussen de ouders. De voorzieningenrechter ziet in dat alles meerdere ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] .
4.5.
Zoals op de zitting al met de ouders is besproken en ondersteund door de Raad, ziet de voorzieningenrechter in de huidige uiterst belaste situatie tussen de ouders en de situatie van [minderjarige] aanleiding om de Raad te verzoeken om een raadsonderzoek te doen en daarover te rapporteren en te adviseren. Meer in het bijzonder vordert de voorzieningenrechter de Raad om de rechtbank te adviseren over de volgende vragen:
  • verzet het belang van [minderjarige] zich tegen een zorgregeling de vader? Zo nee, hoe moet de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] er qua aard, duur en frequentie uit zien?
  • is verdere hulpverlening nodig voor de ouders en [minderjarige] , en zo ja, welke?
  • is een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk?
Omdat een kort geding zich niet leent voor het laten uitvoeren van een raadsonderzoek, zal dit onderzoek moeten worden uitgevoerd in de door de moeder aanhangig te maken bodemprocedure. Op de zitting heeft de moeder aangegeven dat het verzoekschrift wordt opgesteld en dat zij verwacht dat deze procedure binnen drie weken aanhangig wordt gemaakt. De advocaten van de ouders moeten het zaak- en rekestnummer van de bodemprocedure, zodra bekend, aan de Raad doorgeven. De advocaten van de ouders wordt, gelet op het voorgaande, opgedragen een kopie van dit vonnis in te brengen in de aanhangig te maken bodemprocedure.
4.6.
De voorzieningenrechter kan in deze procedure niet vaststellen of de beschuldigingen van de moeder jegens de vader terecht of onterecht zijn en of de veiligheid van [minderjarige] zelf bij de vader in het geding is en laat dit in deze procedure in het midden. Echter, acht de voorzieningenrechter het, gelet op al het voorgaande, vooruitlopend op het raadsonderzoek en de bodemprocedure niet in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] nu wordt hervat. Er zijn grote spanningen tussen de ouders, zij verschillen van mening over de belaste situatie tussen hen en wie de agressor is, en bij de moeder is sprake van een gebrek aan draagvlak voor het contact van de vader met [minderjarige] . De voorzieningenrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat de moeder – als hoofdverzorgster van de nog zeer jonge [minderjarige] – overeind blijft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het op dit moment niet haalbaar en niet in het belang van [minderjarige] is dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt nagekomen. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit moeilijk is voor de vader, die [minderjarige] graag zo snel mogelijk wil zien, maar ziet in de gegeven omstandigheden geen andere mogelijkheden. De voorzieningenrechter zal de vordering van de vader tot nakoming afwijzen, onder toewijzing van het verzoek van de moeder tot schorsing van de zorgregeling.
4.7.
Omdat de vordering van de vader tot nakoming van de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] wordt afgewezen, is oplegging van een dwangsom niet aan de orde. De voorzieningenrechter zal de (subsidiaire) vorderingen van de vader en de moeder hierover daarom afwijzen.
4.8.
De voorzieningenrechter zal, conform het verzoek van de vader en omdat de ouders een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, bepalen dat iedere ouder de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en reconventie
5.1.
schorst voorlopig het contact tussen vader en [minderjarige] , zoals is bepaald in de beschikking van 9 februari 2024 van deze rechtbank, onder zaak- en rekestnummer C/09/656226 en FA RK 23-7938;
5.2.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het in 4.5. omschreven doel en daarover aan de rechtbank ten behoeve van de door de moeder nog aan te spannen bodemprocedure te rapporteren en advies uit te brengen, waarbij de advocaten het zaak- en rekestnummer van die bodemprocedure zodra bekend aan de Raad voor de Kinderbescherming moeten doorgeven;
5.3.
de Raad voor de Kinderbescherming kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met partijen, die te bereiken zijn via de telefoonnummers van hun advocaten:
070 – 427 68 52 (advocaat van de vader) en 070 – 347 01 11 (advocaat van de moeder);
5.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken in dit kort geding aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D.A. Geleijns en in het openbaar uitgesproken op
21 augustus 2025.
ss