ECLI:NL:RBDHA:2025:15759
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met het doel ‘familie en gezin’ had ingediend. Deze aanvraag werd op 27 november 2024 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar maakte en een verzoek om voorlopige voorziening indiende. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoeker inmiddels uit Nederland is vertrokken, waardoor het spoedeisend belang aan het verzoek is komen te ontvallen. De minister van Asiel en Migratie had in een brief van 6 juni 2025 medegedeeld dat verzoeker Nederland had verlaten, wat door de gemachtigde van verzoeker op 16 augustus 2025 werd bevestigd. Dit vertrek betekent dat de afwijzing van de aanvraag niet meer kan leiden tot uitzetting van verzoeker.
Verzoeker had ook verzocht om de minister te verplichten een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze voorziening geen voorlopig karakter heeft en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een toewijzing rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen processuele connexiteit is, omdat een beroep tegen een niet-tijdig beslissen niet mogelijk is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, en deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. K.H.M.M. Otten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.