ECLI:NL:RBDHA:2025:15759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.49865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met het doel ‘familie en gezin’ had ingediend. Deze aanvraag werd op 27 november 2024 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar maakte en een verzoek om voorlopige voorziening indiende. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoeker inmiddels uit Nederland is vertrokken, waardoor het spoedeisend belang aan het verzoek is komen te ontvallen. De minister van Asiel en Migratie had in een brief van 6 juni 2025 medegedeeld dat verzoeker Nederland had verlaten, wat door de gemachtigde van verzoeker op 16 augustus 2025 werd bevestigd. Dit vertrek betekent dat de afwijzing van de aanvraag niet meer kan leiden tot uitzetting van verzoeker.

Verzoeker had ook verzocht om de minister te verplichten een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze voorziening geen voorlopig karakter heeft en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een toewijzing rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen processuele connexiteit is, omdat een beroep tegen een niet-tijdig beslissen niet mogelijk is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, en deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. K.H.M.M. Otten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49865

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker vanwege het besluit van 27 november 2024, waarin de aanvraag van verzoeker voor een reguliere verblijfsvergunning met het doel ‘familie en gezin’ is afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij de minister en daarbij bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit bezwaar is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
3.1.
In het besluit van 27 november 2024 is bepaald dat verzoeker de beslissing op bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Het hiertegen door verzoeker gemaakte bezwaar schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. De minister heeft bij brief van 6 juni 2025 aan de rechtbank medegedeeld dat verzoeker uit Nederland is vertrokken. De gemachtigde van verzoeker heeft dit bevestigd bij bericht van 16 augustus 2025. Daarmee is het spoedeisend belang aan het verzoek komen te ontvallen. Door het vertrek van verzoeker kan de afwijzing van de aanvraag er niet meer toe leiden dat hij wordt uitgezet. Dat het vertrek van verzoek tijdelijk en louter functioneel is, zoals hij nog heeft betoogd, doet daaraan niet af.
4. Verzoeker heeft aanvullend verzocht om de minister bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen aan verzoeker een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. Daarbij wijst hij er op dat de beslistermijn op zijn bezwaar ruimschoots is overschreden.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening geen voorlopig karakter heeft. Toewijzing van de gevraagde voorziening leidt er toe dat de minister in zekere zin voor een voldongen feit wordt geplaatst. Voor een dergelijke vergaande beslissing bestaat in de regel geen plaats, behoudens bijzondere omstandigheden. Die bijzondere omstandigheden zijn er niet. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat niet reeds op voorhand kan worden gezegd dat zodanige twijfels bestaan bij de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dat het verzoek reeds om die reden moet worden toegewezen. Dat de minister niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, zoals verzoeker stelt, doet daaraan niet af. Een beroep tegen een niet-tijdig beslissen ligt niet voor. Daarmee ontbreekt de vereiste processuele connexiteit. Het staat verzoeker uiteraard vrij om de minister in gebreke te stellen en, bij het uitblijven van een beslissing, een beroep tegen het niet tijdig beslissen in te dienen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.