ECLI:NL:RBDHA:2025:15766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/682199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van concept-vaststellingsovereenkomst inzake overdracht aandelen en schorsing bestuurders

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit [bedrijf 1] B.V. en [naam 1], nakoming van een concept-vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de overdracht van aandelen in [bedrijf 3] B.V. en de schorsing van gedaagden, [bedrijf 2] B.V. en [naam 2], als bestuurders van de vennootschappen. De eisers stelden dat er een overeenkomst was bereikt over de verkoop van aandelen, maar gedaagden verwezen naar het ontbreken van ondertekening en een lopende enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen gebondenheid was aan de concept-overeenkomst en dat er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde voorzieningen. De vorderingen werden afgewezen. De zaak vond plaats op 20 juni 2025, na een mondelinge behandeling op 12 juni 2025, waarbij partijen hun standpunten toelichtten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afspraken in de concept-overeenkomst niet bindend waren zonder ondertekening en dat de schorsing van bestuurders primair een taak was voor de Ondernemingskamer. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, die in het gelijk werden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel – voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/682199 / KG ZA 25-237
Vonnis in kort geding van 20 juni 2025
in de zaak van

1.[bedrijf 1] B.V.te [vestigingsplaats] ,

eiser,
2.
[naam 1]te [woonplaats] ,
gevoegde partij,
advocaat: mr. F.A.L. Canovai,
tegen

1.[bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats] ,2. [naam 2] te [woonplaats] ,

gedaagden,
advocaat: mr. R.Q. Potter,
Eiser wordt hierna aangeduid als [eiser] en de gevoegde partij als [naam 1] . Gedaagde 1 wordt hierna aangeduid als [gedaagde] en gedaagde 2 als [naam 2] .

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 1 april 2025, met producties 1 tot en met 11, 13 tot en met 15, 17 tot en met 19 en 21 tot en met 29;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8;
- de incidentele conclusie van [naam 1] tot voeging aan de zijde van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 12 juni 2025. Daarbij hebben gedaagden zich gerefereerd aan de door [naam 1] gevorderde voeging (aan de kant van [eiser] ) en is de voeging toegewezen. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten toegelicht. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt. Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en op grond van wat er tijdens de zitting is besproken, wordt in dit
kort geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[naam 1] en [naam 2] zijn broers. Via hun holdings ( [eiser] en [gedaagde] ) zijn zij beiden (indirect) 50% aandeelhouder en bestuurder van Autodemontagebedrijf [bedrijf 3] B.V.
2.2.
Tussen [naam 1] en [naam 2] is een verschil van inzicht ontstaan over de toekomst van het bedrijf. Zij hebben onder begeleiding van een registeraccountant afspraken gemaakt die moesten leiden tot de gewenste zakelijke ontvlechting. Deze afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst (hierna: de procesovereenkomst), die partijen op 8 mei 2025 hebben ondertekend. De procesovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Partijen gaan in onderling overleg na of zij kunnen komen tot separate
procesafspraken om het te kunnen kopen en verkopen aan elkaar. Indien Partijen niet vóór 15 juni 2024 komen tot deze separate procesafspraken er automatisch overgegaan zal worden tot de situatie zoals opgenomen in artikel 2 en verder.
2. Partijen gaan gezamenlijk over tot verkoop van de vennootschap c.q. tot verkoop van [bedrijf 4] B.V. en haar deelnemingen. Zij zullen daarbij gezamenlijk één of meerdere dienstverleners kiezen die hen zal assisteren bij de verkoop van de onderneming(en).
3. Indien er een bieding komt op [bedrijf 4] B.V. (dus inclusief de deelneming [bedrijf 5] en de onroerende zaken) van EUR 7 miljoen of meer en [eiser] of [gedaagde] zegt in te kunnen stemmen met het bod dan zal [eiser] respectievelijk [gedaagde] dat niet tegen zullen houden. Het bedrag van EUR 7 miljoen mag niet worden verminderd door het alsnog moeten betalen van de schuld aan de Rabobank.
4. Indien er een bieding komt op [bedrijf 5] van EUR 3 miljoen of meer (rekening houdende met een gecorrigeerde marktconforme huur van de twee panden) en [eiser] of [gedaagde] zegt in te kunnen stemmen met het bod dan zal [eiser] respectievelijk [gedaagde] dat niet tegen zullen houden.
5. Voor elk besluit geldt een maximale beslistermijn van 15 kalenderdagen, waarbij de termijn start bij het informeren van de ander op een schriftelijke wijze. Een e-mail is een vorm van schriftelijke wijze.
6. Alle kosten die voortvloeien uit deze overeenkomst zijn voor rekening van de vennootschap.
7. De geldigheid van deze overeenkomst duurt tot 31 december 2025.
(…)
2.3.
Per e-mailbericht van 2 juni 2024 heeft [naam 2] , voor zover thans van belang, het volgende aan [naam 1] kenbaar gemaakt:
“Op donderdag 30 mei hebben we het 2e gesprek gehad. Jij gaf aan nog niet te weten of jij wilde kopen of verkopen. Hierop heb ik aangegeven dat ik een indicatief bod doe op [bedrijf 4] van 6 miljoen euro onder voorbehoud van nog nader uit te werken voorwaarden en ontbindende voorwaarden. (…)”
2.4.
In reactie daarop heeft [naam 1] per e-mailbericht van 13 juni 2024, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“Jouw bod van 6 miljoen voor [bedrijf 4] kan ik niet accepteren omdat het geen recht doet aan de waarde van ons bedrijf. In de procesovereenkomst zijn wij overeengekomen dat we moeten verkopen aan een derde partij indien één van ons beiden bereid is om [bedrijf 4] voor 7 miljoen (vrij van schuld en liquide middelen) te verkopen. Als jij voornemens bent om ons bedrijf zelfstandig voort te gaan zetten dan zal dat voor een prijs van 7 miljoen moeten. (…)”
2.5.
Bij brief van 26 september 2024 is namens [naam 1] aan de advocaat van [naam 2] kenbaar gemaakt dat wat [naam 1] betreft fase 2, zoals omschreven in artikel 2 en verder in de procesovereenkomst, is aangebroken. Bij brief van 3 oktober 2024 is daar namens [naam 2] , voor zover van belang, als volgt op gereageerd:
“ [naam 2] is derhalve nog altijd bereid om de aandelen die [naam 1] (middellijk) houdt in het kapitaal van de Vennootschap te kopen (onder voorbehoud van een passende financiering) gebaseerd op een waardering van EUR 4 miljoen equity value van alle aandelen in het kapitaal van de Vennootschap, maar is eveneens bereid te om zijn aandelen in de Vennootschap te verkopen aan [naam 1] voor hetzelfde bedrag. Dit voorstel staat nog en blijft voorlopig staan. Het heeft daarom ook de voorkeur om nu eerst eens een echt gesprek in die fase te voeren, met advocaten erbij, alvorens ondoordacht en overhaast de markt te benaderen, terwijl de Vennootschap daar niet klaar voor is, en niet in haar belang is. (…)”
2.6.
Ondanks het eerder door [naam 1] ingenomen standpunt, zijn partijen opnieuw in overleg getreden. Dit overleg heeft geresulteerd in het opstellen van een concept-vaststellingsovereenkomst. In de laatste versie van de concept-vaststellingsovereenkomst, die [naam 1] 19 maart 2025 aan [naam 2] heeft gestuurd, is onder meer het volgende opgenomen:
“J Kort gezegd komt de regeling neer op dat:
(i) de ene Partij het aandelenbelang in het kapitaal van de Vennootschap van de andere Partij overneemt (de
"Uitkoop");
(ii) de aandeelhouderswaarde van de Vennootschap in het kader van de Uitkoop wordt bepaald op EUR 4.000.000 (de
"Aandeelhouderswaarde"). De koopprijs betreft daarmee de helft van de Aandeelhouderswaarde (de
"Koopprijs");
(iii) [naam 1] een eerste recht heeft op Uitkoop, indien en voor zover uiterlijk binnen 10 werkdagen na
30 april 2025Einddatum Eerste Financieringsvoorbehoudde Koopprijs op de kwaliteitsrekening van de notaris (zoals hierna gedefinieerd) is bijgeschreven (de
"Eerste Deadline");
(iv) [naam 2] een eerste recht heeft op Uitkoop, indien en voor zover (i) [naam 1] de Eerste Deadline niet nakomt en (ii) uiterlijk binnen 10 werkdagen na
31 juli 2025Einddatum Tweede Financieringsvoorbehoudde Koopprijs op een derdengeldenrekening van de passerende notaris is bijgeschreven (de
"Tweede Deadline");
(v) de levering van de aandelen in de Vennootschap (de
"Closing") uiterlijk binnen 10 werkdagen plaatsvindt na de Eerste Deadline dan wel de Tweede Deadline;
(vi) Gevolg van de Closing is dat Partijen definitief en op alle punten van elkaar worden gescheiden met uitzondering van hetgeen in deze Vaststellingsovereenkomst is bepaald;
(vii) Partijen tot Closing hun werkzaamheden binnen de Vennootschap en de door haar gevoerde onderneming uitvoeren en zich houden aan de afspraken zoals uitgewerkt in Bijlage 1 (de
"Taakverdeling");
(viii) de Aanbesteding, wordt uitgevoerd binnen de Vennootschap (door de Werkmaatschappij);
(ix) de Aanbesteding in het geval van een Uitkoop door [naam 1] door de Werkmaatschappij binnen zes weken na Closing wordt overgedragen aan een (nader te bepalen) vennootschap gelieerd aan [naam 2] (de
"Carve-out"), onder de opschortende voorwaarde dat de Gemeente Den Haag daarmee instemt. Stemt de Gemeente Den Haag binnen zes weken na Closing niet in met de Carve-out dan blijft de Aanbesteding binnen de Vennootschap;
(x) Vanaf de Carve-out draagt de uitvoerende vennootschap de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de Aanbesteding, en vrijwaart zij de Vennootschap (incl. de Werkmaatschappij) daarvoor;
(xi) Partijen elkaar tenzij hierna anders bepaald finale kwijting verlenen voor alle mogelijke vorderingen die zij (menen te) hebben of in de toekomst (menen te) krijgen in verband met het Geschil, onder de opschortende voorwaarde dat Closing plaatsvindt;
(xii) Onder voorwaarde van de Carve-Out geldt dat indien de Vennootschap of één van haar dochtervennootschappen binnen 3 jaar na Closing voornemens is, of gehouden is om faillissement aan te vragen, ontstaat een aanbiedingsplicht voor de partij die de Vennootschap heeft voortgezet jegens de andere partij; en
(xiii) indien geen Uitkoop plaatsvindt, een verkoopproces zal worden gestart onder begeleiding van Maasdael Corporate Finance te Rotterdam of een andere gerenommeerd corporate finance kantoor met als doel een derde als koper te vinden voor alle aandelen in het kapitaal van de Vennootschap, waarbij partijen voorafgaand aan het proces nadere afspraken zullen maken over tegen welke prijs zij minimaal zullen moeten verkopen, en een bindend adviseur zullen aanstellen die knopen zal doorhakken in het dan te entameren verkoopproces.
en:
“Zijn het volgende overeengekomen:
(…)
9.6
Deze Vaststellingsovereenkomst wordt pas van kracht nadat zij door alle Partijen rechtsgeldig is ondertekend en kan uitsluitend door alle Partijen gezamenlijk schriftelijk worden aangevuld of gewijzigd. (…)”
2.7.
Op 2 februari 2025 heeft [gedaagde] een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. In dit verzoek vraagt [gedaagde] – kort samengevat – om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap. Daarnaast verzoekt zij, bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding, [eiser] te schorsen als bestuurder en te bevelen dat de door [eiser] gehouden aandelen aan [gedaagde] worden overgedragen tegen een koopprijs van € 2.000.000,-.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] en [naam 1] vorderen – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [naam 2] en [gedaagde] gebiedt om binnen een redelijke termijn van maximaal twee werkdagen na de datum van dit vonnis de vaststellingsovereenkomst na te komen, waarbij [gedaagde] is gehouden om haar aandelen in [bedrijf 3] aan [eiser] over te dragen tegen betaling van een totale som van € 2.000.000,-, op de kortst mogelijke termijn doch uiterlijk
binnen 10 werkdagen nadat [eiser] de benodigde financiering heeft verkregen, en alle daarvoor noodzakelijke medewerking te verlenen aan [eiser] , meer specifiek door [gedaagde] te gebieden haar aandelen juridisch te leveren aan [eiser] onder de voorwaarden van de vaststellingsovereenkomst;
II. [gedaagde] gebiedt om binnen een termijn van maximaal twee werkdagen na de datum van dit vonnis, medewerking te verlenen aan de schriftelijke vastlegging van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst;
subsidiair
III. [naam 2] en [gedaagde] gebiedt om binnen een termijn van maximaal één week na de datum van dit vonnis opnieuw in onderhandeling te treden met [eiser] over de huurkwestie, waarbij [gedaagde] gehouden is een en ander binnen een termijn van drie weken af te ronden met [eiser] en definitieve overeenstemming te bereiken over de gehele vaststellingsovereenkomst;
meer subsidiair
IV. [naam 2] en [gedaagde] gebiedt om de procesovereenkomst binnen een termijn van maximaal één week na de datum van dit vonnis na te komen, waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen een termijn van maximaal één week na de datum van dit vonnis in overleg te treden met [eiser] om een adviseur te benoemen die de verkoop van de aandelen in [bedrijf 3] aan een derde zal begeleiden
primair en (meer) subsidiair
V. Aan niet-nakoming van de veroordelingen op de vorderingen onder I tot en met IV een dwangsom verbindt van € 200.000,- per overtreding, alsmede van € 25.000,- per dag dat de niet-nakoming voortduurt, met een maximum van € 2.000.000,-;
en:
primair
VI. [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 4] B.V. met onmiddellijke ingang schorst tot en met 31 oktober 2025 of zoveel eerder als de Ondernemingskamer een voorziening treft;
VII. [naam 2] als bestuurder van Autodemontagebedrijf [bedrijf 3] B.V. met onmiddellijke ingang schorst tot en met 31 oktober 2025 ofzo veel eerder als de Ondernemingskamer een voorziening treft;
VIII. [naam 2] en [gedaagde] verbiedt om gedurende de in VI en VII bedoelde periode (middellijk) bestuurshandelingen te verrichten voor [bedrijf 4] B.V. en Autodemontagebedrijf [bedrijf 3] B.V. onder verbeurte van een dwangsom van € 20.000,-, alsmede van € 5.000,- per dag dat de niet-nakoming voortduurt, met een maximum van € 2.000.000;
subsidiair
IX. [naam 2] en [gedaagde] gebiedt om [naam 1] en [eiser] te betrekken bij de besluitvorming, onder verbeurte van een dwangsom van € 20.000,-, alsmede van € 5.000,- per dag dat de niet-nakoming voortduurt, met een maximum van € 2.000.000,-;
en:
X. [naam 2] en [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] en [naam 1] leggen kort samengevat aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. [eiser] en [gedaagde] zijn gebonden aan de afspraken die zijn vastgelegd in de concept-vaststellingsovereenkomst. Met de vordering beoogt [eiser] dat de termijn voor zijn overname van de aandelen van [gedaagde] ingaat, zodat partijen daadwerkelijk uit elkaar gaan. Als nog op punten verder moet worden onderhandeld, is [gedaagde] daartoe gehouden omdat over vrijwel alle punten al overeenstemming was bereikt. Anders moet worden teruggevallen op de procesovereenkomst en moeten partijen – omdat zij niet tot afspraken kunnen komen over overname van de aandelen, overgaan tot verkoop van de aandelen aan een derde.
Verder maken recente ontwikkelingen volgens [eiser] en [naam 1] duidelijk dat [naam 2] , en daarmee [gedaagde] , belangrijke beslissingen neemt zonder [naam 1] en [eiser] daarbij te betrekken en is een onhoudbare situatie ontstaan waardoor het nodig is om in te grijpen in het bestuur van de onderneming.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen worden hierna, voor zover nodig, besproken.
4. De beoordeling
4.1.
De vorderingen zien op twee onderwerpen: (i) de (afspraken over de) aandelen van [bedrijf 4] B.V. en (ii) het bestuur van [bedrijf 4] B.V. en Autodemontagebedrijf [bedrijf 3] B.V.
Ten aanzien van de vorderingen strekkende tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, dan wel de procesovereenkomst
4.2.
In de eerste plaats is in geschil of partijen zijn gebonden aan de in de concept-vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken. Volgens [eiser] en [naam 1] is reeds over alle (wezenlijke) onderdelen van de overname of verkoop van de aandelen overeenstemming bereikt en moet [eiser] nu dus in de gelegenheid gesteld worden om de aandelen van [gedaagde] over te nemen, ook al is de vaststellingsovereenkomst (nog) niet ondertekend. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat dat niet voldoende aannemelijk is geworden.
4.3.
Partijen hebben in de concept-vaststellingsovereenkomst onder 9.6 expliciet opgenomen dat de vaststellingsovereenkomst pas van kracht wordt nadat deze door alle partijen is ondertekend en dat de vaststellingsovereenkomst uitsluitend door alle partijen gezamenlijk schriftelijk kan worden aangevuld of gewijzigd. Gedaagden voeren aan dat partijen ook daadwerkelijk voor ogen stond dat eerst alle afzonderlijke punten zouden worden uitgewerkt en dat partijen daarna zouden beslissen of zij met het totaalpakket akkoord gingen of niet. Dat moest uit de ondertekening blijken en daarom is dat expliciet opgenomen. Gedaagden hebben er verder op gewezen dat de termijnen die in de concept-vaststellingsovereenkomst zijn vastgelegd al zijn verstreken en dat [eiser] en [naam 1] in deze procedure nakoming vorderen van een versie van de concept-overeenkomst waarin de termijn voor de financiering eenzijdig is aangepast. In de oorspronkelijke concept-vaststellingsovereenkomst hebben partijen opgenomen dat [naam 1] daartoe tot 30 april 2025 de tijd kreeg.
4.4.
In dit kort geding is niet voldoende aannemelijk geworden dat partijen gebonden zijn aan de niet-ondertekende vaststellingsovereenkomst en dat [eiser] nu dus gedurende 12 weken in staat moet worden gesteld om de aandelen van [gedaagde] over te nemen voor € 2 miljoen. Dat de bepaling van artikel 9.6, zoals [eiser] en [naam 1] stellen, een standaardbepaling is waaraan weinig belang kan worden gehecht en dat partijen daadwerkelijk overeenstemming hadden bereikt over hun geschilpunten rond de overname is door gedaagden gemotiveerd betwist en daarmee kan nu niet worden vooruitgelopen op een (toewijzend) oordeel van de bodemrechter hierover. Dit klemt temeer omdat toewijzing van de vorderingen vergaande gevolgen voor de onderneming zou hebben, terwijl voor de toekomst van [bedrijf 4] B.V. en Autodemontagebedrijf [bedrijf 3] B.V ook belang is wat de Ondernemingskamer zal beslissen in de door gedaagden ingestelde procedure, waarin [eiser] ook (tegen)verzoeken heeft ingesteld. De vordering onder I wordt daarom afgewezen.
4.5.
Uit de door partijen aangedragen feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet dat [naam 2] ten onrechte de concept-vaststellingsovereenkomst niet heeft ondertekend en dus gehouden is om dat alsnog te doen en/of om verder te onderhandelen over nog openstaande punten. Dat betekent dat ook de vorderingen onder II en III worden afgewezen.
4.6.
[eiser] vordert meer subsidiair nakoming van de procesovereenkomst met het oog op de verkoop van de aandelen aan een derde. Een verkooptraject is nog niet in gang gezet en zal, zoals door gedaagden betoogd en door [eiser] en [naam 1] niet weersproken, veel tijd en geld kosten terwijl de resultaten van de onderneming de afgelopen jaren slecht (negatief) zijn en het dus moeilijk zal zijn om een goed bod te krijgen. Op dit moment is geen koper in beeld, laat staan een derde die een bod zal doen van € 7 miljoen, waarbij partijen over en weer gehouden zouden zijn om akkoord te gaan als de ander dat wil accepteren. Daarmee slaagt het verweer dat nu onvoldoende spoedeisend belang bestaat bij het geven van de gevorderde voorziening. De vordering onder IV wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van de vorderingen strekkende tot het schorsen van [naam 2] en [gedaagde]
4.7.
De strekking van het tweede deel van de vorderingen van [eiser] is dat gedaagden worden geschorst als bestuurders van [bedrijf 4] B.V. en Autodemontagebedrijf [bedrijf 3] B.V. De voorzieningenrechter stelt voorop dat schorsing van een bestuurder van een besloten vennootschap in beginsel is voorbehouden aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (artikel 2:349a lid 2 en 3 BW en artikel 2:355 j° artikel 2:356 sub b BW). Dat geldt ook voor een schorsing bij wijze van onmiddellijke tijdelijke voorziening. Schorsing is aan de orde indien het door de Ondernemingskamer gelaste onderzoek wanbeleid door de betrokken bestuurder aan het licht heeft gebracht. De Ondernemingskamer kan ook voorafgaand aan een onderzoek, bij wege van onmiddellijke voorziening een bestuurder schorsen. Deze voorziening moet - gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken - noodzakelijk zijn in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek. Deze voorziening kan, voorafgaand aan dat onderzoek, slechts wordt getroffen indien er naar voorlopig oordeel van de rechter gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen.
4.8.
In de aanloop naar een dergelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer kan ook de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding bij wege van ordemaatregel een bestuurder schorsen. In dit geval is onvoldoende aangevoerd om het spoedeisende belang bij een dergelijke ordemaatregel aan te kunnen nemen. Daarbij is van belang dat [gedaagde] op 2 februari 2025 een verzoekschrift heeft ingediend bij de Ondernemingskamer en dat in die procedure op 26 juni 2025 een zitting is gepland. Gelet op de te betrachten terughoudendheid in gevallen waarin in kort geding een voorlopige voorziening wordt gevraagd, terwijl ook een enquêteverzoek is ingediend, had het op de weg van [eiser] en [naam 1] gelegen om te onderbouwen waarom de uitkomst van procedure bij de Ondernemingskamer niet kan worden afgewacht. Dat hebben zij niet, althans onvoldoende gedaan. Daarom worden de vorderingen onder VI tot en met VIII afgewezen.
4.9.
[naam 1] en [naam 2] hebben (mede namens [eiser] en [gedaagde] ) ter zitting afspraken gemaakt over de manier waarop zij de komende periode als (indirect) bestuurders zullen overleggen. Zij zijn overeengekomen dat zij elke maandag om 9 uur bijeenkomen op kantoor voor overleg over de lopende aangelegenheden binnen de onderneming. Ter voorbereiding op dit overleg zullen zij elkaar wekelijks op vrijdag, uiterlijk om 16 uur, de daarvoor relevante stukken geven of mailen, voorzien van een toelichting indien en voor zover dat nodig is. Gezien deze afspraken en de gedane toezeggingen, acht de voorzieningenrechter het treffen van een voorlopige voorziening niet aangewezen. De vordering onder IX wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
4.10.
[eiser] en [naam 1] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] en [naam 1] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [naam 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.
NHS