ECLI:NL:RBDHA:2025:15770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.6932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag en schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 augustus 2025, wordt de afwijzing van de visumaanvragen van eisers, die in Iran wonen, behandeld. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvragen op 7 juli 2023 afgewezen, waarna eisers bezwaar hebben aangetekend. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen van eisers in de bezwaarfase, wat een schending van de hoorplicht inhoudt. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar essentieel is om duidelijkheid te verkrijgen over de redenen voor het ontbreken van bepaalde informatie en de informatie die wel is ingebracht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de hoorplicht in acht moet worden genomen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, die in totaal € 2.267,50 bedragen, en het griffierecht van € 187. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het besluit van 14 maart 2024 wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6932

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [v-nummer 1]), eiser

en

[eiseres] (V-nummer: [v-nummer 2]), eiseres

hierna: eisers
(gemachtigde: mr. P. Kramer-Ograjensek),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken,

(gemachtigde: mr. H.M. Hamzaoui).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvragen van eisers om een visum voor kort verblijf. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvragen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de hoorplicht is geschonden
.Het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers wonen in Iran en hebben een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf bij hun dochter die in Nederland woont (ook referent). De minister heeft deze aanvragen met de besluiten van 7 juli 2023 afgewezen. Deze besluiten zijn op 19 juli 2023 bekend gemaakt. Op 1 augustus 2023 hebben eisers bezwaar ingesteld tegen deze besluiten.
2.1.
Bij brief van 31 januari 2024 hebben eisers de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. Eisers hebben vervolgens op 22 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar [1] . Met het bestreden besluit van 14 maart 2024 heeft de minister alsnog beslist op de bezwaren van eisers en de minister is bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. De rechtbank heeft op 2 juli 2024 het beroep met zaaknummer NL24.15790 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eisers hebben op 9 april 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dit beroep onderdeel geworden van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.3.
Eisers hebben op 2 mei 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend tegen het bestreden besluit (onder zaaknummer NL24.15790). Op 13 juni 2025 en op 1 juli 2025 hebben eisers stukken ter onderbouwing van hun beroepschrift ingediend.
2.4.
De minister heeft op 19 juni 2025 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent [referent], de echtgenoot van referent, de tolk H. Chabani, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen het niet tijdig beslissen
3. De rechtbank stelt vast dat de minister, nadat het beroep is ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit, alsnog op de aanvraag heeft beslist. Daarom hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de minister ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist op de visumaanvragen en dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen terecht is ingediend.
3.2.
Omdat het beroep terecht is ingediend ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 453,50, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van € 907,00 wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.
Hoorplicht
4. Eisers voeren aan dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase. Zij hebben al in de bezwaarfase diverse financiële stukken overgelegd om hun financiële situatie te onderbouwen. Gelet hierop had de minister eisers in ieder geval op dit punt in bezwaar moeten horen als er wat de minister betreft onduidelijkheid bestond over de financiële situatie van eisers. De minister heeft dit ten onrechte nagelaten. Ten onrechte is het bezwaar dan ook kennelijk ongegrond verklaard.
5. De minister stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022 [2] mag worden afgezien van het horen in bezwaar indien redelijkerwijs geen twijfel bestaat over de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar. Eisers hebben tijdens de bezwaarprocedure geen stukken overgelegd die de gestelde sociale en economische binding onderbouwen, noch zijn er nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven het primaire besluit te heroverwegen. De overgelegde bankafschriften betreffen enkel saldo-overzichten zonder informatie over stortingen en opnames. Hierdoor is niet aannemelijk gemaakt dat eisers daadwerkelijk over het opgegeven bedrag beschikken. De minister stelt dat terecht is afgezien van het horen van eisers.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt zoals neergelegd in artikel 7:2 van de Awb is dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord (hoorplicht), tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet, waaronder de uitzondering dat van het horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift direct al blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en daarover geen redelijke twijfel is. De inhoud van het bezwaarschrift moet worden beoordeeld in samenhang met de totstandkoming en de inhoud van het primaire besluit.
6.1.
De Afdeling heeft zich in de hiervoor genoemde uitspraak van 6 juli 2022 uitgelaten over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat de gronden op basis waarvan van horen kan worden afgezien, terughoudend moeten worden toegepast. Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat met de hoorplicht ook wordt beoogd om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als vuistregel geldt dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Ook is relevant of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting. De Afdeling overweegt ten slotte dat de minister ook voldoende acht moet slaan op persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het geval en dat aanleiding kan zijn voor de rechter om de minister op te dragen de vreemdeling alsnog te horen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers bij de aanvraag en in bezwaar ter onderbouwing van de sociale en de economische binding met Iran diverse stukken hebben overgelegd. Ten aanzien van de economische binding heeft eiser een aantal stukken overgelegd, zoals stukken met betrekking tot zijn pensioen, een verklaring over het bezit van effecten, bankverklaringen van diverse banken en verklaringen van artsen waaruit blijkt dat eiser werkt als doktersassistent. Eisers hebben in de bezwaarfase dus inspanningen verricht om verschillende stukken te overleggen om te beargumenteren dat er wel sprake is van een sociale en economische binding met Iran. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister deze onderbouwing niet voldoende vindt. De minister heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser geen bankoverzichten heeft overgelegd waarop opnames en stortingen zichtbaar zijn en dat daarom niet kan worden gesteld dat de bedragen in verhouding staan tot de gestelde pensioenuitkering. Verder is niet aangetoond dat eiser daadwerkelijk het gestelde pensioen uitgekeerd krijgt, inkomen genereert als effectenbezitter en inkomsten als doktersassistent ontvangt. De rechtbank overweegt dat uit de conclusies van de minister blijkt dat sprake is van onduidelijkheden. Hier had verweerder tijdens een hoorzitting vragen over kunnen stellen. Het horen in bezwaar kan immers uitkomst bieden om duidelijkheid te verkrijgen over de redenen voor het ontbreken van bepaalde informatie en over de informatie die wel is ingebracht. In beroep hebben eisers geprobeerd de stellingen van de minister te weerleggen met aanvullende stukken. Tijdens de zitting is het de rechtbank gebleken dat deze stukken nog vragen oproepen. Ook hiervoor geldt dat deze vragen bij uitstek door eisers zelf kunnen worden beantwoord en nader toegelicht. Dat eisers in bezwaar niet expliciet hebben verzocht om te worden gehoord, is op zich juist. De rechtbank weegt echter mee dat eisers zich in de bezwaarfase niet hebben laten bijstaan door een professionele gemachtigde. Alles bij elkaar maakt dit dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek te passeren of de rechtsgevolgen in stand te laten. Een hoorzitting had uitkomst kunnen bieden om ontbrekende informatie, bijvoorbeeld met betrekking tot de economische binding, helder te krijgen. Ook over de intenties van eisers kan horen meer voor meer duidelijkheid zorgen. In het kader van een zorgvuldige besluitvorming is het in dit geval essentieel om referent en/of eisers te horen. Zeker nu eisers zich hebben ingespannen om verduidelijking te bieden en de nodige stukken ter onderbouwing hebben ingediend.
6.3.
Dit oordeel maakt dat de andere beroepsgronden niet meer hoeven te worden besproken. Hierbij is van belang dat de uitkomst van de hoorzitting mogelijk van invloed is op het standpunt van de minister over het vestigingsgevaar en de sociale en economische binding met Iran. De rechtbank zal daarom niet meer ingaan op wat eisers hierover naar voren hebben gebracht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat de minister de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal namelijk eerst een hoorzitting moeten houden. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door hun gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en is ter zitting verschenen (1 punt). Bovendien moet de minister de proceskosten voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen vergoeden, zie hiervoor onder rechtsoverweging 3.2. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 2.267,50 (€ 453,50 + € 1.814,-). Ook bepaalt de rechtbank dat de minister het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 14 maart 2024, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187 aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 augustus 2025.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer NL24.15790.