ECLI:NL:RBDHA:2025:15782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 4 juni 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere uitspraak. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser, ondanks zijn argumenten dat de minister niet snel genoeg werkt aan zijn verwijdering. Eiser had een vlucht geboekt op 18 augustus 2025, maar deze werd geannuleerd omdat hij zich niet wilde meewerken aan de uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de annulering aan eiser te wijten is.

De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verklaart het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter M.J.M. Verhoeven en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 4 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft een schriftelijke reactie ingediend. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 augustus 2025 (in de zaak NL25.32073) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Bij uitspraak van 29 juli 2025 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Sindsdien bestaat er geen beletsel meer om eiser uit te zetten.
3.1.
Verder voert eiser bij brief van 18 augustus 2025 aan dat er een vlucht gepland stond op 18 augustus 2025, maar dat die vlucht is geannuleerd. Eiser stelt dat de annulering niet aan hem te wijten is.
3.2.
De minister heeft hierop gereageerd op 19 augustus 2025 met de vermelding dat de vlucht is geannuleerd en dat dit aan eiser dient te worden toegerekend. Uit de stukken blijkt dat eiser door vier escorts van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) werd begeleid. In het annuleringsbericht van de KMAR staat als reden bij de annulering vermeld dat eiser aan boord van het vliegtuig geweigerd is door de gezagvoerder. De regievoerder van DT&V heeft laten weten dat in de rapportage van de KMAR staat dat eiser niet wilde meewerken. Eiser moest bij aankomst in het vliegtuig aan boord worden getild. Eiser begon daarna te gillen en te schreeuwen. Op verzoek van de gezagvoerder moest eiser het vliegtuig uit. De minister heeft daarbij vermeld dat hij op 18 augustus 2025 een nieuwe vlucht heeft aangevraagd voor eiser met escorts.
3.3.
Eiser heeft hierop gereageerd en aangegeven dat hij meerdere asielprocedures heeft doorlopen en dat er geen beletsel bestaat om hem uit te zetten naar Sri Lanka. Verder kampt eiser met psychische klachten (psychotisch, al dan niet het gevolg van middelengebruik) en hij vertoont afwijkend gedrag. Zijn gedrag kan hem dan ook niet worden aangerekend. Ten slotte heeft eiser opgemerkt dat hij op 11 augustus 2025 in kennis is gesteld van de geboekte vlucht, nadat hij op 10 augustus 2025 onderhavig beroep had ingesteld. Het was daarom noodzakelijk beroep aan te tekenen om de minister ertoe te bewegen daadwerkelijk een vlucht te boeken.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers vlucht van 18 augustus 2025 is geannuleerd omdat eiser verzet heeft gepleegd, waaruit een actieve frustratie blijkt. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Eiser zit op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring met als doel uitzetting. Uit de voortgangsrapportage volgt dat eiser aanvankelijk op 16 juli 2025 zou worden uitgezet. Echter, die vlucht is geannuleerd omdat eiser een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Vervolgens heeft de minister een vlucht aangevraagd op 23 juli 2025 om eiser onder begeleiding van een escort uit te zetten en op 24 juli 2025 zijn de vluchtgegevens ontvangen. Uit de voortgangsrapportage volgt verder dat eisers vlucht stond gepland op 18 augustus 2025. Deze vlucht is op 11 augustus 2025 medegedeeld aan eiser. Nu de vlucht van 18 augustus 2025 is geannuleerd, heeft de minister ook aangegeven dat er direct een nieuwe vlucht met escorts is aangevraagd door de regievoerder op 18 augustus 2025. Hieruit blijkt dat de minister de voorgenomen uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.