ECLI:NL:RBDHA:2025:15783
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met betrekking tot pleegkind
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, had de aanvraag ingediend om bij haar tante, [persoon A], in Nederland te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 8 april 2021 afgewezen, en deze afwijzing werd in een besluit op bezwaar van 16 februari 2022 gehandhaafd. Eiseres had eerder al een gegrond beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 20 februari 2023 oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de zorg die referente gedurende zes jaar voor eiseres had gedragen. De minister werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar in het bestreden besluit van 11 december 2024 werd de aanvraag opnieuw afgewezen, met als argument dat niet voldaan werd aan het middelenvereiste en dat referente geen voogdij had over eiseres.
Tijdens de zitting op 14 juli 2025 werd het beroep behandeld. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen aanvaardbare toekomst heeft in Sri Lanka. De rechtbank oordeelt dat de minister de belangenafweging correct heeft uitgevoerd en dat de afwijzing van de aanvraag op juiste gronden is gebaseerd. Eiseres heeft niet aangetoond dat de zorg die haar oma in Sri Lanka kan bieden onvoldoende is, en de rechtbank stelt vast dat referente door haar verhuizing naar Nederland haar rol als verzorger heeft opgegeven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.