ECLI:NL:RBDHA:2025:15828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.44533 en NL24.46020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen op basis van kennelijk ongegrondheid en niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvragen van twee eisers zijn afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die de asielaanvragen van de eisers had afgewezen, behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser 1 tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels op de aanvraag had beslist. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na een eerdere uitspraak op 6 februari 2025, omdat het onderzoek niet volledig was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om het Turkse rijbewijs van eiser 2 te laten onderzoeken en nadere informatie bij de Italiaanse autoriteiten in te winnen over de registratie van de eisers in Italië. Na aanvullend onderzoek heeft de rechtbank geoordeeld dat de identiteit van eiser 2 geloofwaardig is, maar dat de verklaringen van beide eisers over hun vertrek uit Turkije en de gestelde bloedwraak inconsistent en tegenstrijdig zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvragen van de eisers terecht als kennelijk ongegrond zijn afgewezen, omdat de verklaringen niet geloofwaardig zijn en niet in overeenstemming met de feiten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser 1 tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44533 en NL24.46020

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], V-nummer: [V-nummer 1], eiser 1,

[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 2], eiser 2,
Hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. O. Sarac),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

Het verdere procesverloop

De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 6 november 2024 (de bestreden besluiten) op 9 januari 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij uitspraak van 6 februari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat het onderzoek onvoldoende volledig was om tot een inhoudelijk oordeel te komen.
Bij bericht van 20 maart 2025 heeft verweerder verzocht om een aanvullende termijn van twaalf weken. De rechtbank heeft een aanvullende termijn van twaalf weken passend geacht voor het uit te voeren onderzoek.
Bij bericht van 12 juni 2025 heeft verweerder verzocht om een aanvullende termijn van vier weken om de resultaten van het aanvullend onderzoek uit Italië af te wachten. De rechtbank heeft een aanvullende termijn van twee weken voldoende geacht.
Op 24 juni 2025 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend. Eisers hebben op 17 juli 2025 gereageerd.
De rechtbank heeft partijen verzocht om mee te delen of zij een nadere behandeling op zitting wensen. Geen van de partijen heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De rechtbank heeft daarom bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 7 augustus 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Beroep niet tijdig
1. [eiser 1], heeft op 23 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [1] heeft het beroep van [eiser 1] van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit, nu zijn asielaanvraag daarbij is afgewezen en aldus niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep.
2. Omdat verweerder alsnog op de aanvraag van [eiser 1] heeft beslist, heeft hij geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
3. De rechtbank ziet wel aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Nader onderzoek en aanvullende standpunten partijen
4. Voor een beschrijving van de feiten en de eerder ingenomen standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de heropeningsbeslissing van 6 februari 2025.
5. In de heropeningsbeslissing heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek nog niet volledig was. De rechtbank heeft daarom het onderzoek heropend, verweerder opgedragen het Turkse rijbewijs van [eiser 2] te laten onderzoeken en nadere informatie bij de Italiaanse autoriteiten in te winnen over de wijze van registratie van eisers in Italië. Deze informatie heeft de rechtbank van belang geacht voor de beoordeling van de identiteit van eisers en de door eisers geschetste tijdlijn van vertrek.
6. Na onderzoek is het Turkse rijbewijs van [eiser 2] door Bureau Documenten echt bevonden. Naar aanleiding daarvan acht verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van [eiser 2] geloofwaardig. Ook de door [eiser 2] op 3 januari 2025 overgelegde stukken zijn door Bureau Documenten onderzocht. Het ‘verzoek om een arrestatiebevel in gang te zetten’ en het ‘akkoord arrestatiebevel rechtbank’ zijn negatief beoordeeld. De ‘aanklacht van de Officier van Justitie’ en het ‘verzoek arrestatiebevel van de Officier van Justitie’ zijn
neutraal beoordeeld, wegens gebrek aan voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Daardoor kan niet worden vastgesteld of de opmaak en afgifte juist zijn en evenmin of de inhoud klopt. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat aan deze stukken geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend en dat zij niet leiden tot een ander oordeel over de eerder ongeloofwaardig geachte problemen wegens bloedwraak. Ten aanzien van het Dublinonderzoek [2] naar de Italiaanse registratie geeft verweerder aan dat op 27 maart 2025 de eerste resultaten zijn ontvangen en dat op 9 april 2025 nadere vragen zijn gesteld. Op 13 juni 2025 hebben de Italiaanse autoriteiten laten weten dat de wijze van registratie niet is gedocumenteerd en achteraf niet kan worden vastgesteld. Volgens verweerder staat wel vast dat eisers op 11 mei 2023 een inreisverbod is opgelegd in Italië. Dat strookt niet met hun verklaringen over het incident op 11 juni 2023 en hun vertrek uit Turkije op 20 juni 2023. Verweerder concludeert dat eisers aantoonbaar onjuist hebben verklaard over het moment van uitreis en dat het relaas over de familieruzie daarom terecht en op goede gronden ongeloofwaardig is geacht.
7. Eisers voeren daartegen aan dat verweerder, ondanks het aanvullend onderzoek, niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank en een besluit heeft genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Nu de Italiaanse autoriteiten niet kunnen verklaren hoe de registratie tot stand is gekomen, kan niet worden geconcludeerd dat eisers verklaringen onwaar zijn. Zij wijzen erop dat zij steeds consistent hebben verklaard. Het is feitelijk onlogisch dat zij op 11 mei 2023 al in Italië zouden zijn geweest. Verweerder had dit nader moeten onderzoeken. Daarnaast heeft verweerder de problemen wegens bloedwraak ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder is onvoldoende ingegaan op eisers verklaringen en de door hen overgelegde stukken. Verder is onvoldoende acht geslagen op het evenredigheidsbeginsel. Bij begeleidende brief heeft [eiser 2] aangevoerd dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, omdat de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening is verstreken. Hij beroept zich daarnaast op het vertrouwensbeginsel, omdat hem tijdens het nader gehoor zou zijn meegedeeld dat hij niet naar Italië wordt teruggestuurd. Verder stelt hij dat sprake is van een politiek gemotiveerd conflict, waarbij zijn familie is betrokken bij de dood van een APK [3] -politicus. Zijn vader leeft ondergedoken en [eiser 2] zelf is doelwit van zowel staatsinstanties als politieke tegenstanders. Ook wijst hij erop dat hij in Turkije wordt vervolgd naar aanleiding van zijn deelname aan een protest in Nederland, dat heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek en een arrestatiebevel in Turkije. Ten slotte benadrukt [eiser 2] dat zijn identiteit inmiddels is vastgesteld, dat hij relevante bewijsstukken heeft overgelegd en dat eerdere inconsistenties in zijn verklaringen het gevolg zijn van zijn psychische omstandigheden bij aankomst in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bloedwraak
8. Verweerder heeft niet ten onrechte de door eisers gestelde problemen wegens bloedwraak ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd op welke punten de verklaringen van eisers wisselend en tegenstrijdig zijn. Zo heeft [eiser 1] enerzijds verklaard dat de bloedwraak voorkomt uit een politieke ruzie tussen een neef en een lid van de andere familie, terwijl hij later verklaart dat de aanleiding lag in een vermeende verkiezingsfraude na gemeenteraadsverkiezingen die door een oom zouden zijn gewonnen. Daarnaast heeft [eiser 1] geen concrete informatie kunnen geven over de gestelde oom, om welke oom het zou gaan en welke gebeurtenis als dragende oorzaak moet worden aangemerkt. Eisers hebben toegelicht dat de twee genoemde oorzaken elkaar aanvullen. Verweerder heeft de toelichting niet ten onrechte onvoldoende geacht om de tegenstrijdigheden te verklaren. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de oom van eisers een sleutelrol in het relaas van [eiser 1] speelt en dat van hem mag worden verwacht dat hij aan kan geven om welke oom het gaat.
9. Verweerder heeft ook mogen tegenwerpen dat de verklaringen van [eiser 2] over het incident van 11 juni 2023 wisselend zijn. Zo heeft hij enerzijds verklaard dat het incident de aanleiding tot vertrek vormde en anderzijds dat de broers pas na het incident als doelwit werden gezien. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat [eiser 1] enerzijds heeft verklaard dat het incident van 11 juni 2023 een brandstichting betrof en anderzijds dat er sprake was van een beschieting.
10. Verder heeft verweerder de verklaringen van [eiser 2] over zijn vader innerlijk tegenstrijdig mogen achten. [eiser 2] stelt dat zijn vader was ondergedoken, regelmatig van verblijfplaats wisselde en onvindbaar moet blijven. Tegelijkertijd heeft hij verklaard dat zijn vader regelmatig in het gezinsonderhoud voorzag en werkzaamheden verrichtte. Verweerder heeft mogen betrekken dat deze verklaringen zonder nadere concretisering en onderbouwing over hoe dit praktisch werd georganiseerd, niet stroken met de gestelde dreiging van de situatie van hun vader.
11. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eisers wisselend hebben verklaard over de datum van het gestelde incident en hun vertrek uit Turkije. Eisers hebben aanvankelijk verklaard dat het incident heeft plaatsgevonden op 10 of 11 juni 2023 en dat zij rond 20 juni 2023 uit Turkije zijn vertrokken. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor hebben eisers verklaard dat het incident op 20 april 2023 heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat hiervoor geen overtuigende verklaring is gegeven, temeer omdat beide broers ook zijn geconfronteerd met de wisselende data. De rechtbank merkt daarbij op dat eisers ter zitting hebben verklaard dat het incident op 20 april 2023 heeft plaatsgevonden. In de reactie op de berichten van verweerder na de heropeningsbeslissing hebben eisers herhaald dat het incident op 11 juni 2023 plaats heeft gevonden. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat, ondanks dat uit het onderzoek in Italië niet is gebleken op welke wijze eisers zijn geregistreerd, vaststaat dat sprake is van een inreisverbod dat hen is opgelegd op 11 mei 2023. Het ontbreken van nadere toelichting door de Italiaanse autoriteiten omtrent de wijze van registratie doet niet af aan de geldigheid van de registratie en het inreisverbod. Gezien de wisselende verklaringen van eisers over de datum van het incident en hun vertrek, heeft verweerder de registratie van 11 mei 2023 bij zijn oordeel mogen betrekken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de door eisers geschetste tijdlijn niet te verenigen is met de datum waarop zij in Italië zijn aangetroffen, temeer nu eisers geen ondersteunende documenten hebben overgelegd om het tegendeel aan te tonen. Verweerder was dan ook niet gehouden tot nader onderzoek.
12. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van medische omstandigheden aan de zijde van eisers als gevolg waarvan eisers niet consistent hebben kunnen verklaren. Eisers hebben geen objectieve medische stukken overgelegd om de door hen gestelde medische omstandigheden te onderbouwen. De enkele vermelding van klachten, zonder onderbouwing en blijk van behandeling, heeft verweerder onvoldoende mogen achten.
Protest in Nederland
13. Verweerder heeft niet ten onrechte geoordeeld dat de door [eiser 2] gestelde deelname aan een protest in Den Haag en de door hem gestelde strafrechtelijke onderzoeken in Turkije onvoldoende zijn onderbouwd. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat de overgelegde foto van de demonstratie niet is gedateerd, niet laat zien dat sprake was van een protest en evenmin aantoont dat [eiser 2] daarop in relevante context herkenbaar is. Daarnaast heeft verweerder de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten van de door [eiser 2] overgelegde documenten op 3 januari 2025 mogen betrekken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft zich op grond daarvan terecht op het standpunt gesteld dat aan deze documenten geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat het protest op 16 augustus 2024 zou hebben plaatsgevonden, dat [eiser 2] verklaart dat hij in oktober 2024 bekend is geworden met het strafrechtelijk onderzoek naar hem in Turkije, maar hij tijdens zijn nader gehoor op 31 oktober 2024 niets heeft verklaard over een mogelijke opsporing of onderzoek. [eiser 2] heeft namelijk in zijn nader gehoor verklaard niet te worden gezocht of vervolgd. Nadien heeft hij zijn verklaringen niet gecorrigeerd bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor of in zijn zienswijze.
Dublinverordening
14. Voor zover [eiser 2] heeft aangevoerd dat Nederland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, valt dit buiten de omvang van dit beroep. De asielaanvraag van [eiser 2] is inhoudelijk in behandeling genomen door verweerder. De beroepsgrond behoeft daarom geen verdere bespreking.
Kennelijk ongegrond
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de verklaringen van eisers over de aanleiding en het verloop van hun vertrek, alsmede over de gestelde bloedwraak, wisselend en tegenstrijdig zijn. Hiermee heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat sprake is van onwaarschijnlijke verklaringen in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.

Conclusie

16. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- verklaart het beroep van [eiser 1] tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser 1] tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens
bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag
waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 34 van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening).
3.De Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (Turks: Adalet ve Kalkınma Partisi).