ECLI:NL:RBDHA:2025:15830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
09-228301-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door grootvader met kleindochter

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 70-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn 10-jarige kleindochter. De verdachte heeft tijdens een logeerpartij bij hem, verschillende seksuele handelingen verricht, waaronder het aanraken van de borsten en het tonen van zijn geslachtsdeel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting, waarbij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het slachtoffer steun vindt in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf en de waarneming van de huisarts. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-228301-24
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1953 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] ,
BRP-adres: [adres] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 11 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. B.F. van Es naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit, omdat de verdenking steunt op enkel de verklaring van aangeefster. Enig steunbewijs ontbreekt.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten laste is gelegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenfeit. De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader, die vaak tegenovergesteld verklaren. Ook in deze zaak is dat aan de orde.
Op grond van het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de enkele verklaring van één getuige (in deze zaak het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. In zedenzaken kan enig steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij is volgens vaste jurisprudentie niet vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijs, maar wel dat de verklaring van het slachtoffer op essentiële punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, zodat deze niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron. Het steunbewijs mag niet in een te ver verwijderd verband staan van de verklaring van het slachtoffer.
Voor een bewezenverklaring is daarnaast vereist dat de rechtbank uit de wettige bewijsmiddelen onverminderd de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte de hem verweten feiten heeft begaan.
Betrouwbaarheid verklaring
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of de verklaring van het slachtoffer, [naam] , als betrouwbaar kan worden aangemerkt en voor het bewijs kan worden gebruikt. [naam] is op 8 februari 2024 gehoord in een kindvriendelijke studio door een gespecialiseerde zedenrechercheur.
De rechtbank beoordeelt de verklaring van [naam] als betrouwbaar. Ten eerste blijkt uit het dossier dat zij consistent heeft verklaard, eerst (uit zichzelf) tegen haar moeder, kort daarna bij de huisarts en ten slotte in het studioverhoor. Zij heeft verder gedetailleerd en specifiek verklaard. [naam] vertelt wat er volgens haar is voorgevallen, maar vertelt ook duidelijk waar de aanrakingen zijn gestopt en desgevraagd ook wat er niet is gebeurd. Ze overdrijft niet. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring draagt verder bij dat [naam] in het verhoor ook vertelt over de lieve kanten van haar opa en verklaart dat zij het jammer vindt dat zij haar opa niet meer ziet. Tot slot merkt de rechtbank op dat [naam] leeftijdsconform verklaart over bepaalde gebeurtenissen: waar (mogelijk) sprake is geweest van seksuele opwinding bij haar grootvader omschrijft zij dat bijvoorbeeld als dat opa ging “trillen en sneller ging ademen”. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van [naam] als betrouwbaar beoordeelt.
Steunbewijs
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verklaring van [naam] voldoende steun vindt in het overige bewijs. De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [naam] . De rechtbank overweegt hierover het volgende. De verklaring van [naam] vindt voor wat betreft de setting en een deel van de ten laste gelegde gedragingen rechtstreeks steun in de verklaring van de verdachte zelf. Hij heeft immers ter terechtzitting verklaard dat [naam] in de ten laste gelegde periode bij hem kwam logeren. Hij heeft verder verklaard dat hij met haar heeft geknuffeld, haar heeft gekust, haar van achteren heeft omhelst en daarbij zijn handen op haar buik heeft gelegd en dat hij [naam] heeft gevraagd om in zijn slaapkamer en op zijn bed op zijn rug te gaan zitten.
Bovendien vindt de verklaring van [naam] bevestiging in de waarneming van hevige emotie bij [naam] door de huisarts, een onafhankelijke derde, op 8 januari 2024, dus daags na de logeerpartij bij de verdachte.
Daarmee is aan het bewijsminimum voldaan en acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen en dat wat hiervoor is overwogen bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde ontuchtige handelingen.
Ontuchtige handelingen met een persoon aan de zorg toevertrouwd
De verdachte heeft onder meer aan de blote borst van [naam] gezogen, op haar vagina geduwd en zijn geslachtsdeel aan haar laten zien terwijl zij tien jaar oud was en op dat moment bij hem logeerde en dus aan zijn zorg was toevertrouwd. Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank ontuchtige handelingen, omdat het gaat om handelingen van seksuele aard, verricht door een opa met zijn zeer jonge kleindochter en om die reden evident in strijd met de sociaal-ethische norm.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 23 december 2023 tot en met 7 januari 2024 te 's-Gravenhage met [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het een of meermalen:
- ( over de kleding) met zijn, verdachtes, handen masseren van het bovenbeen en de schaamstreek van die [naam] ,
- ( over de kleding) met zijn, verdachtes, vinger duwen op de vagina van die [naam] ,
- ( onder de kleding) met zijn, verdachtes, handen aanraken van en knijpen in de
borsten van die [naam] ,
- plaatsen van zijn handen, verdachtes, handen op de heupen van die [naam] en (vervolgens) zijn, verdachtes, handen bewegen in de richting van de schaamstreek en de
bovenbenen van die [naam] (terwijl hij, verdachte, achter die [naam] stond),
- met zijn, verdachtes, handen vastpakken van de ontblote borst van die [naam] ,
- met zijn, verdachtes, mond kussen van en zuigen aan de ontblote borst en tepel van die
[naam] ,
- met zijn, verdachtes, tong likken van de borst en tepel van die [naam] ,
- plaatsnemen achter die [naam] en (vervolgens) tegen die [naam] aan leunen en (vervolgens) met zijn, verdachtes, handen (boven de kleding) masseren van de buik van die [naam] ,
- tonen van zijn ontblote geslachtsdeel aan die [naam] ,
- met zijn, verdachtes, handen slaan op de billen van die [naam] ,
- met zijn, verdachtes, mond kussen van de nek van die [naam] en
- zich laten masseren door die [naam] waarbij die [naam] zittend plaats moest nemen op de onderrug van verdachte en die [naam] vervolgens rondjes moest draaien met haar
lichaam,
terwijl die [naam] aan zijn, verdachtes, zorg was toevertrouwd.
3.6.
Voorwaardelijke aanhoudingsverzoeken
De verdediging heeft twee voorwaardelijke aanhoudingsverzoeken gedaan.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen op basis van het uitgeschreven en in een proces-verbaal neergelegd studioverhoor, heeft de raadsman aanhouding van het onderzoek verzocht om de video-opname van het studioverhoor samen met de verdachte in volle omvang te kunnen bekijken. Nu de rechtbank dat verhoor voor het bewijs gebruikt is aan de voorwaarde voldaan. De rechtbank overweegt over dit aanhoudingsverzoek het volgende.
Het studioverhoor is woordelijk uitgewerkt in een proces-verbaal en aan het dossier toegevoegd. Er zijn geen aanwijzingen dat die uitwerking onjuistheden bevat, en dat is ook niet door de raadsman betoogd. De raadsman heeft ook overigens niet (voldoende) onderbouwd waarom het noodzakelijk is om de video-opname van het verhoor te bekijken en waarom de woordelijke uitwerking van het verhoor niet volstaat. Het verzoek is daarmee onvoldoende onderbouwd en wordt afgewezen.
Indien de rechtbank de getuigenverklaring van [getuige] voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou gebruiken, verzoekt de raadsman aanhouding van het onderzoek om [getuige] als getuige te horen. Nu de rechtbank deze verklaring niet voor het bewijs zal gebruiken, gaat zij aan dit verzoek voorbij.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de verdediging, gezien zijn leeftijd, zijn blanco strafblad en de lage recidivekans, verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, zijn kleindochter, die aan zijn zorg was toevertrouwd omdat zij bij hem kwam logeren. Met zijn handelen heeft de verdachte een buitengewoon ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kleindochter. Ook heeft hij het vertrouwen dat zij in haar opa had moeten kunnen hebben in zeer ernstige mate geschaad. Hij heeft zich niet bekommerd om haar welzijn en zich laten leiden door de bevrediging van zijn eigen seksuele gevoelens. Daarbij heeft hij kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen die dit voor het slachtoffer zou kunnen hebben en de emotionele schade die hij daarmee bij haar zou kunnen aanrichten. Bij de verdachte was op de terechtzitting van inzicht, berouw of enig verantwoordelijkheidsgevoel geen sprake. De rechtbank rekent het hem aan dat hij daarmee het verdriet en de pijn die hij zijn kleindochter heeft aangedaan volledig miskent. Uit de slachtofferbrief die de rechtbank heeft ontvangen, blijkt dat zij de gevolgen van wat er is gebeurd, nog altijd ondervindt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) over de verdachte van 16 juli 2025. De reclassering rapporteert dat zij vanwege de ontkennende houding van de verdachte moeilijk een inschatting kunnen maken, maar gaat op basis van de factoren die wel bekend zijn, uit van een laag tot matig recidiverisico. De reclassering adviseert om de verdachte, bij veroordeling, geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte wordt in staat geacht een werkstraf uit te voeren of vrijheidsstraf te ondergaan.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat de verdachte een man van 72 jaar oud is met gezondheidsproblemen, die door het gebeurde geen contact meer heeft met zijn familie.
Taakstrafverbod
De rechtbank slaat verder acht op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarin – kort gezegd – een taakstrafverbod is neergelegd voor (onder meer) zedenmisdrijven.
Strafmaat
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en enkel de algemene voorwaarde.
Vanwege het taakstrafverbod ontkomt de rechtbank er niet aan om ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, ondanks dat de rechtbank dat in dit geval, gezien het feit dat de verdachte
first offenderis en gezien zijn leeftijd en gezondheid, niet passend acht. De rechtbank zal daarom een minimale onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 247 (oud) en 248 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
meermalen met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren, die aan zijn zorg is toevertrouwd, buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
91 DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
90 DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. M. Rootring, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2025.