ECLI:NL:RBDHA:2025:15839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/689127 / JE RK 25-1322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige bij grootouders voor de duur van zes maanden

Op 18 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is ingeleid door een verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, naar aanleiding van zorgen over de thuissituatie van [minderjarige]. De vader en moeder van [minderjarige] zijn met elkaar gehuwd en gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [minderjarige] verblijft feitelijk bij haar grootouders aan moederszijde, omdat verblijf bij de moeder op dat moment geen optie is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder lijdt aan een obsessieve-compulsieve stoornis, wat leidt tot een zorgwekkende thuissituatie voor [minderjarige]. De vader heeft ingestemd met de uithuisplaatsing, terwijl de moeder verweer heeft gevoerd tegen het verzoek.

De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing bij de grootouders noodzakelijk is voor de emotionele veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft daarbij de zorgen van de moeder meegewogen, maar oordeelt dat de huidige situatie bij de grootouders beter is voor [minderjarige]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025, met een uitvoerbaarheid bij voorraad. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 20 augustus 2025. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/689127 / JE RK 25-1322
Datum uitspraak: 18 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 25 juli 2025 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.J. Davidse te Amsterdam.

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift van de moeder.
Op 18 augustus 2025 is op de zitting van deze rechtbank zowel het onderhavige verzoek als het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (C/09/688749 JE RK 25-1267) en het verzoek tot vervangende toestemming ten behoeve van verkrijging van een reisdocument (C/09/689144, FA RK 25-5660)
gecombineerd behandeld. Op laatstgenoemde verzoeken wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
Op de zitting zijn verschenen: [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling alsmede de ouders met hun advocaat.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij haar grootouders moederszijde.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 27 maart 2025 is in de voorlopige voorzieningen procedure [minderjarige] aan de vader toevertrouwd.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 augustus 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 18 augustus 2025 tot 18 september 2026.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor netwerk pleegzorg (bij haar grootouders, moederszijde) voor de periode van zes maanden.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet. De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Uit het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling blijkt dat de vader op 23 juni 2025 met [minderjarige] de echtelijke woning heeft verlaten en sindsdien met [minderjarige] bij de ouders van de moeder verblijft. De situatie binnen het gezin van de ouders is zorgwekkend. De moeder is gediagnosticeerd met een obsessieve-compulsieve stoornis waardoor zij dwang- en smetvreesklachten heeft. Zij bevindt zich in een patroon van controle, vermijding en afweer van hulp. Zij was ten tijde van de samenleving van de ouders volledig afhankelijk van de vader voor haar toilet- en douchegang en kon niet zelfstandig naar buiten. [minderjarige] kon zich in de woning niet vrij bewegen, kwam nauwelijks buiten en groeide geïsoleerd op. Bij [minderjarige] is sprake van een vertraagde motorische ontwikkeling, spraak- en taalachterstand en er zijn signalen van autistiforme kenmerken. De vader is overbelast geraakt en werd volledig in beslag genomen door de zorg voor moeder. Hierdoor had hij geen ruimte om fysiek en emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] . De vader geeft aan het patroon te willen doorbreken, maar hij wil de moeder ook niet reddeloos achterlaten. Binnen het gezin waren regelmatig hoogoplopende conflicten tussen de ouders, waarbij [minderjarige] aanwezig was. Deze situaties vormen een ernstige bedreiging voor haar emotionele veiligheid en hechtingsontwikkeling. [minderjarige] is kwetsbaar en verkeerde bij haar ouders thuis in een situatie die niet voldoet aan de minimale voorwaarden voor een veilige en gezonde ontwikkeling.
Sinds [minderjarige] bij haar grootouders verblijft gaat het beter met haar. Zij ontwikkelt zich hier goed. De kinderarts die [minderjarige] behandelt, heeft aangegeven dat [minderjarige] een sprong in haar ontwikkeling heeft gemaakt sinds [minderjarige] bij haar grootouders verblijft. Om de veiligheid en stabiliteit in de opvoedsituatie van [minderjarige] te waarborgen verzoekt de gecertificeerde instelling om een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders, zodat haar verblijf daar formeel is en een veilige en vertrouwde omgeving gegarandeerd is.
Op deze manier kan de vader zich doordeweeks richten op zijn werk en eigen herstel terwijl hij in de weekenden de zorg voor [minderjarige] , met netwerkondersteuning, op zich kan nemen. Met gerichte ondersteuning kan hij in de toekomst zijn rol als opvoeder op een veilige en verantwoorde manier vormgeven. De moeder staat voor haar persoonlijke problematiek op de wachtlijst voor opname bij [naam 3] , onderdeel van het Expertisecentrum Psychotherapie voor een intensieve behandeling van haar angst- en dwangstoornis.
Na de opname kan zij vervolgstappen zetten met behulp van exposuretherapie met als doel haar ouderrol geleidelijk te kunnen hervatten. Op deze wijze wordt de veiligheid van [minderjarige] geborgd en wordt gewerkt aan het versterken van de opvoedcapaciteiten van de ouders met als einddoel een duurzame, veilige en stabiele thuissituatie voor [minderjarige] .
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer –samengevat – het volgende inhoudt.
De moeder erkent dat er zorgen zijn geweest over haar persoonlijke problematiek, de overbelasting van vader en het effect hiervan op [minderjarige] . Moeder is echter van mening dat de gecertificeerde instelling geen, althans onvoldoende, hulpverlening heeft ingezet om een uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen. Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling onvoldoende de noodzaak tot uithuisplaatsing aangetoond en onderbouwd. Bovendien wil de moeder niet dat [minderjarige] door haar ouders wordt verzorgd. De moeder stelt traumatische ervaringen te hebben door het opgroeien bij haar ouders, waar volgens de moeder sprake was van psychologische en fysieke mishandeling en seksueel misbruik. De moeder stelt dat [minderjarige] bij hen niet veilig is.
De moeder stelt verschillende voorstellen te hebben gedaan aan de gecertificeerde instelling voor hulpverlening en om zicht te krijgen op de thuissituatie. De gecertificeerde instelling heeft elk voorstel van moeder afgewezen. De moeder erkent dat zij persoonlijke problematiek heeft. Moeder geeft aan hiervoor verschillende soorten hulpverlening te ontvangen. De moeder stelt dat haar psychotherapeut heeft aangegeven dat er naast smetvrees en OCD-klachten geen aanwijzingen zijn voor andere problematiek bij de moeder die de verantwoordelijkheden in de opvoeding van [minderjarige] in de weg staan. De gecertificeerde instelling had meer moeten inzetten op verbetering van de thuissituatie, aldus de moeder. Daarbij merkt de moeder op dat, sinds de vader met [minderjarige] de woning heeft verlaten, de afhankelijkheidsrelatie met de vader is doorbroken doordat zij aan haar lot is overgelaten. De moeder wijst er verder op dat het vanwege endometriose lastig voor haar was om met [minderjarige] naar buiten te gaan en activiteiten te ondernemen. De moeder heeft nu nieuwe medicatie waardoor het beter gaat. De moeder heeft zich ingezet om haar sociale netwerk en dat van [minderjarige] uit te breiden.
De moeder beroept zich in haar verweer op verschillende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De moeder is van mening dat zij de kans moet krijgen om binnen de kaders van de ondertoezichtstelling met behulp van de juiste intensieve hulpverlening, te laten zien dat zij met ondersteuning voldoende in staat is de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zelf te dragen.
De vader heeft ingestemd met toewijzing van het verzoek. Hij begrijpt de zorgen van de moeder, maar ziet ook dat het beter gaat met [minderjarige] sinds zij bij haar grootouders verblijft. Hij ziet dat [minderjarige] liefdevol door hen wordt opgevangen en deelt de zorgen van de moeder niet.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder als volgt.
[minderjarige] is voorlopig toevertrouwd aan de vader. De vader woont nu met [minderjarige] bij de grootouders, maar hij is voornemens op korte termijn zelfstandig te gaan wonen. Voor de vader is zijn veeleisende baan en de verzorging van de zeer jonge [minderjarige] niet te combineren; nog daargelaten dat de vader ook aan zijn persoonlijke groei moet werken. Verblijf bij de vader is dus niet aangewezen.
Verblijf bij de moeder is geen optie, gelet op haar problematiek en de gevolgen daarvan voor de zorg voor [minderjarige] , zoals in het verleden gebleken.
Onder deze omstandigheden, en na een reeds een jaar lopende ondertoezichtstelling, acht de rechtbank, anders dan de moeder, wel degelijk aan de orde waar [minderjarige] de komende tijd moet wonen, zodat kan worden gewaarborgd dat zij in een stabiele omgeving opgroeit.
Het verzoek betreft plaatsing van [minderjarige] bij haar grootouders. [minderjarige] verblijft reeds feitelijk bij haar grootouders en is daar gewend. De gecertificeerde instelling is tevreden met hoe [minderjarige] zich daar ontwikkelt. Er zijn geen zorgen over hen. Er is vooruitgang geboekt in de ontwikkeling van [minderjarige] en de verwachting bestaat dat die vooruitgang door zal gaan. Deze vooruitgang is onderdeel van de stabiliteit die de grootouders aan [minderjarige] kunnen bieden. Daarnaast zal de vader, in het geval hij een eigen woning heeft, in het weekend de zorg voor [minderjarige] op zich kunnen nemen. De rechtbank acht dit alles positief.
De moeder heeft daarentegen (ernstig) bezwaar tegen een plaatsing bij de grootouders. Zij verkiest een plaatsing bij een neutraal pleeggezin, als een terugkeer van de vader met [minderjarige] naar de echtelijke woning niet mogelijk is.
De rechtbank merkt allereerst op dat de man de woning met [minderjarige] heeft verlaten omdat hij een en ander niet meer aan kon en inmiddels de echtscheiding heeft aangevraagd. De door de moeder geprefereerde optie is derhalve hoe dan ook niet aan de orde (los van hoe deze setting in het verleden tot verwaarlozing van [minderjarige] heeft geleid).
De rechtbank acht voorts een plaatsing in een gezinshuis of neutraal pleeggezin, niet in het belang van [minderjarige] . Zij is nu gewend bij haar grootouders en het is een grote stap om haar daar weg te halen en elders te plaatsen waar zij opnieuw moet wennen, zonder vertrouwde personen in haar buurt.
De rechtbank, gehoord de stellingen en ernstige beschuldigingen van de moeder ten aanzien haar ouders, kent groter gewicht toe aan de verklaringen van de vader en de gecertificeerde instelling. De vader is blij met de zorg van de grootouders. De situatie is niet ideaal maar er zijn geen zorgen in de orde van grootte van de zorgen van de moeder. De gecertificeerde instelling wijst juist op de vooruitgang die [minderjarige] boekt. De rechtbank zal het verzoek van de netwerkplaatsing bij grootouders moederszijde derhalve toewijzen.
Daaraan doet niet af dat de moeder heeft gewezen op jurisprudentie van het EHRM. De kinderrechter ziet geen aanknopingspunten voor toepassing van de door de moeder aangehaalde jurisprudentie. De kinderrechter acht een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, gelet op de situatie van beide ouders, gerechtvaardigd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerk pleeggezin van 18 augustus 2025 tot 18 februari 2026;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025 door mr. C.G. Meeder, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Hillebrand als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 augustus 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.