ECLI:NL:RBDHA:2025:15899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.11826 en NL25.11827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER en het verzoek om een voorlopige voorziening. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 11 augustus 2022, en het bezwaar van eiseres werd bij het bestreden besluit van 11 februari 2025 gehandhaafd. Eiseres was niet aanwezig op de zitting van 12 augustus 2025, waar de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het VWEU, noch dat er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres om haar privéleven in Nederland uit te oefenen. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar rol in de verzorging van de kinderen van haar vriend onderbouwen, en de rechtbank stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die in haar voordeel pleiten. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.11826 en NL25.11827
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van een verblijfsdocument EU/EER en beoordeelt de voorzieningenrechter haar verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 augustus 2022 afgewezen (hierna: het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 11 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres heeft op 11 februari 2022 een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij een vriend van haar, referent, en zijn drie minderjarige Nederlandse kinderen. Eiseres heeft geen relatie met referent.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [1] . Eiseres heeft daarnaast geen familie- en gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] . Ook weegt het belang van de Nederlandse overheid zwaarder dan het persoonlijk belang van eiseres om haar privéleven in Nederland uit te oefenen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4.1.
Eiseres is het, kort samengevat, niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Eiseres stelt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, dan wel op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres stelt daarnaast dat zij ten onrechte niet door verweerder is gehoord. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij een beschermingswaardig gezinsleven heeft in de zin van artikel van het 8 EVRM, omdat haar situatie gelijk te stellen is met die van een stiefouder. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook ten onrechte geen belangenafweging gemaakt met betrekking tot het familie- en gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM. In de wel gemaakte belangenafweging met betrekking het door eiseres in Nederland opgebouwde privéleven, heeft verweerder ten onrechte nagelaten om de winst uit onderneming van eiseres in de jaren 2023 en 2024 te betrekken. Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan de aangiftes inkomstenbelasting over die jaren overgelegd. Verweerder heeft daarbij ten onrechte niet meegewogen dat eiseres haar inburgeringscursus heeft gehaald. De belangenafweging had niet in het nadeel van eiseres mogen uitvallen. Het besluit is derhalve onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit het enkel in algemene zin verwijzen naar uitspraken, (internationale) wetsartikelen en het handboek van de Europese Commissie – zonder dit nader toe te lichten – de rechtbank niet kan afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Bovendien heeft eiseres op geen enkele wijze toegelicht waarom de aangehaalde uitspraken op haar situatie van toepassing zijn. Deze punten zal de rechtbank daarom niet als beroepsgronden aanmerken.
Is er sprake van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU?
6. In geschil is allereerst of eiseres een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt op grond van het arrest Chavez-Vilchez [3] als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres geen minderjarig Nederlands kind heeft en ook niet de biologische of juridische moeder van de kinderen van referent is. Eiseres is evenmin een stiefouder nu zij geen relatie met referent heeft en alleen bevriend met hem is. Eiseres heeft daarbij geen bewijsstukken overgelegd waaruit zou blijken wat haar rol is in de verzorging en opvoeding van de kinderen van referent.
Is er sprake van familie- of gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en referent en/of zijn kinderen. Zoals hiervoor is overwogen, mocht verweerder erop wijzen dat eiseres niet de stief-, biologische of juridische moeder is van de kinderen van referent en dat zij ook niet heeft uitgelegd en onderbouwd wat haar band is met referent en zijn kinderen. Verweerder heeft derhalve de belangenafweging achterwege mogen laten.
Privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres om haar privéleven in Nederland uit te oefenen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres mogen betrekken dat er voor haar geen objectieve belemmering is om haar privéleven in Brazilië uit te oefenen. Daarbij heeft verweerder erop mogen wijzen dat er geen reden is om aan te nemen dat de medische zorg van eiseres, bestaande uit een behandeling bij een psycholoog, in Brazilië niet mogelijk is. Verweerder heeft ook in haar nadeel mogen meewegen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij sociale contacten heeft in Nederland en dat haar banden met Nederland minder sterk zijn dan de banden die zij met Brazilië heeft. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat eiseres in Brazilië is opgegroeid, daar naar school is gegaan en de taal spreekt. Eiseres verblijft relatief kort in Nederland. Daarnaast heeft verweerder de banden die eiseres met Nederland heeft minder zwaar in het voordeel van eiseres mogen meewegen, omdat de banden met Nederland zijn opgebouwd terwijl zij geen verblijfsvergunning had. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden in het voordeel van eiseres. Dat zij haar inburgeringscursus heeft behaald en inkomsten uit werk zou hebben gehad, hoefde niet tot een andere conclusie van verweerder te leiden. Met betrekking tot de ter onderbouwing van die inkomsten overgelegde aangiften inkomstenbelasting mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat, nog los van de vraag of hieruit blijkt dat eiseres (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, het economische belang van de staat meer is dan alleen de vraag of eiseres inkomsten heeft.
Hoorplicht
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij had moeten worden gehoord. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiseres meermaals in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, maar dat de hoorzittingen telkens door haar zijn geannuleerd. Eiseres is vervolgens in staat gesteld schriftelijk op vragen van verweerder te reageren.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] .
12. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.H. Schippers, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (arrest Chavez-Vilchez).
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.