In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige. Het verzoek is ingediend door de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Shahbazi, en de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. van Steensel. De rechtbank heeft eerder op 28 februari 2025 het verzoek tot gezamenlijk gezag aangehouden tot 1 augustus 2025, waarbij de vader de akte van erkenning diende in te dienen. De erkenning van de minderjarige door de moeder is vernietigd, en de vader heeft toestemming gekregen om de minderjarige te erkennen, wat de toestemming van de moeder vervangt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige bij de vader zal verblijven op bepaalde momenten, waaronder iedere woensdagmiddag en in de vakanties.
De rechtbank heeft de stukken beoordeeld en vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat zij gezamenlijk gezag over de minderjarige zullen uitoefenen. Nu de akte van erkenning is ontvangen, kan de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag in behandeling nemen. De rechtbank heeft besloten het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toe te wijzen, waardoor het gezag voortaan gezamenlijk aan de vader en de moeder toekomt. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en is gegeven door kinderrechter mr. C. Witteman, bijgestaan door griffier mr. R.P. Bas, tijdens de openbare zitting op 21 augustus 2025.