In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om samen met de moeder belast te worden met het ouderlijk gezag over de minderjarige en om een zorg- en omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen. De man had eerder vervangende toestemming gekregen om de minderjarige te erkennen, maar heeft dit nog niet gedaan. De rechtbank constateert dat de man, ondanks de verleende toestemming, geen DNA-test heeft laten uitvoeren om zijn vaderschap vast te stellen. Dit gebrek aan actie van de man, samen met de negatieve terugmelding van de hulpverleningsinstantie over het omgangsbegeleidingstraject, heeft geleid tot de conclusie dat de man momenteel niet in staat is om als vader voor de minderjarige beschikbaar te zijn. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen goede communicatie tussen de ouders is en dat er geen samenwerking is om gezamenlijke beslissingen te nemen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezag en omgang afgewezen, in het belang van de minderjarige.