ECLI:NL:RBDHA:2025:15911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/664605 / FA RK 24-2676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en alimentatiebepalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen twee partijen, gehuwd op 1 januari 2013. De partijen hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld voor hun huwelijk en zijn ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2011 en 2014. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen vastgesteld, waaronder de zorgregeling voor de kinderen, alimentatieverplichtingen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De kinderen zullen in een week-op-week-af regeling bij de ouders verblijven, met maandag als wisseldag. De rechtbank heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 35,50 per maand per kind, en de partneralimentatie op € 976,- per maand. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de man de echtelijke woning kan overnemen, mits hij kan aantonen dat hij financieel in staat is om dit te doen. De vrouw heeft recht op een vergoedingsrecht van € 21.125,- van de man. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-2676 en FA RK 24-6768
Zaaknummers: C/09/664605 en C/09/672809
Datum beschikking: 20 juni 2025
Scheiding met nevenvoorzieningen
Beschikkingop het op 11 april 2024 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I. Vledder te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.D. van Koningsveld te Amsterdam.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoekschrift, tevens aanvulling/wijziging van de
  • het verweerschrift op de aangevulde/gewijzigde verzoeken;
  • het F9-bericht van 28 april 2025, met bijlagen (producties 25 tot en met 38), van de
  • het F9-bericht van 28 april 2025, met bijlagen (producties 10 tot en met 15), van de
  • de brief van 29 april 2025, met bijlagen (producties 16 en 17), van de man;
  • het F9-bericht van 1 mei 2025, met bijlage (productie 39), van de vrouw;
  • het F9-bericht van 7 mei 2025, met bijlagen (producties 18 tot en met 20) van de
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening over de voorliggende verzoeken kenbaar te maken, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
Op 9 mei 2025 is de zaak behandeld op een zitting van deze rechtbank. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de man bijgestaan door mr. B.E.C. de Jong (waarnemend voor mr. Koningsveld) en mr. K.J. de Vaan. Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd, maar deze zijn niet voorgedragen. Door de advocaat van de man zijn nadere stukken overgelegd (loonstroken februari 2025 tot en met april 2025 van de man).
Na de zitting heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-bericht van 14 mei 2025, met bijlagen, van de man;
  • het F9-bericht van 21 mei 2025, met bijlagen, van de vrouw;
  • het F9-bericht van 23 mei 2025 van de man;
  • het F9-bericht van 26 mei 2025 van de vrouw.
In het F9-bericht van 23 mei 2025 maakt de man bezwaar tegen de antwoordakte van de vrouw van 26 mei 2025, omdat daarin door de vrouw nieuwe posten zijn aangedragen die niet op de zitting zijn besproken. De rechtbank gaat voorbij aan dit bezwaar, omdat het een nadere onderbouwing betreft van het verweer tegen het verzoek van de man, waarvoor de vrouw in de gelegenheid is gesteld en waarop de man niet hoeft te reageren.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum 1] 2013 te [plaats 1] . Partijen hebben voorafgaand aan hun huwelijk – op [datum 2] 2013 – huwelijkse voorwaarden opgesteld.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] .
- De kinderen verblijven op dit moment – op basis van een week-op-week-af
‘birdnest-regeling’ – met één van partijen in de echtelijke woning.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
Verzoek en verweer
Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in
 dat de kinderen in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man, met maandag als wisseldag;
 verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte (zoals omschreven onder punt 4 van het gewijzigde petitum);
  • vaststelling van kinderalimentatie: € 213,- per maand door de man voor [minderjarige 2] aan de
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
  • vaststelling van de verdeling van de eenvoudige huwelijksgemeenschap, conform
  • te bepalen dat de Zilvervlootspaarrekeningen bij SNS-bank op naam van de
  • te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 591,56 voldoet ten gevolge van de
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] , de kinderalimentatie, de partneralimentatie, en de door de vrouw verzochte verdeling van de eenvoudige gemeenschap, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien verzoekt de man – na wijziging/aanvulling – zelfstandig om de echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie van
  • vaststelling van de verdeling van de eenvoudige huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
  • te bepalen dat de man een vergoedingsrecht toekomt ter hoogte van € 21.125,- en te
  • te bepalen dat de vrouw wordt gehouden tot terugbetaling van het bedrag dat de
  • primairdat beide ouders ieder de helft van het opgebouwde spaargeld op de
    zilvervlootspaarrekeningen bij de SNS-Bank op naam van de kinderen beheren, en
    subsidiairdat op de zilvervlootspaarrekeningen bij de SNS-Bank een BEM clausule
    wordt gezet, zodat gedurende de minderjarigheid van de kinderen niet aan het geld
    gekomen kan worden;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert hiertegen verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Echtscheiding
Ontvankelijkheid: niet overleggen ouderschapsplan
Bij het indienen van een verzoek tot echtscheiding is het wettelijk verplicht om een ouderschapsplan over te leggen. De ouders hebben dat niet gedaan.
De rechtbank stelt vast dat het de ouders niet is gelukt om op alle punten ten aanzien van de kinderen tot overeenstemming te komen. Daarom beoordeelt de rechtbank het verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
De rechtbank zal hierna de door partijen verzochte nevenvoorzieningen behandelen en daarop beslissen. Het verzoek van de man om afsplitsing van (de behandeling van) het verzoek tot echtscheiding en de overige nevenverzoeken zal de rechtbank afwijzen.
Zorgregeling
Partijen hebben volledige overeenstemming bereikt over de reguliere zorgregeling, namelijk dat de kinderen in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man, met maandag als wisseldag. De rechtbank acht deze regeling in het belang van de kinderen en zal deze vastleggen.
Hierbij geldt dat zolang de (voormalige) echtelijke woning nog niet is verdeeld/verkocht, partijen op basis van ‘birdnesting’ in hun weken met de kinderen in de woning verblijven.
De door de vrouw verzochte verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte – zoals omschreven onder punt 4 van het gewijzigde petitum – zal de rechtbank toewijzen, met uitzondering van de daarin opgenomen bepalingen over het maken van een lange en/of verre reis. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke gezagsbeslissing naar de omstandigheden van dat moment door de ouders moet worden genomen.
Uit praktische overwegingen zal de rechtbank het bovenstaande vastleggen door middel van aanhechting aan de beschikking van de tekst van punt 4 van het gewijzigde petitum van de vrouw, waarin de bepalingen over het maken van een lange/verre reis zijn doorgestreept.
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
Gelet op bovengenoemde co-ouderschapsregeling verzoekt de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij haar te bepalen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man te bepalen. De man is het daar niet mee eens. Hij wil de echtelijke woning overnemen en vindt het in dat geval logisch dat beide kinderen op dat adres ingeschreven blijven staan.
Op grond van het tweede lid, onderdeel b, van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen betreffende de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Omdat de toekomstige woonsituatie van zowel de man als de vrouw nog onzeker is en partijen op dit moment nog allebei om en om in de (voormalige) echtelijke woning verblijven met de kinderen, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
De rechtbank wil partijen meegeven dat als de man in staat blijkt de echtelijke woning over te nemen, het voor de hand ligt dat de beide kinderen op het huidige adres ingeschreven blijven staan. Verder vindt de rechtbank het belangrijk dat de ouders de kinderen financieel gelijk blijven behandelen. Als het de ouders niet lukt om daar goede afspraken over te maken, lijkt het beter dat de kinderen hun hoofdverblijf bij één ouder hebben die de verblijfsoverstijgende kosten van beide kinderen draagt.
Alimentatie
Bij de vaststelling van de kinder- en partneralimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) zoals opgenomen in het Rapport alimentatienormen als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Kinderalimentatie
Op dit moment verzorgen de ouders de kinderen om de week in de echtelijke woning. De rechtbank zal er in onderstaande berekening van uitgaan dat de kinderen op het adres van de man staan ingeschreven, zodat de man de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betaalt en de kinderbijslag ontvangt. De rechtbank is zich ervan bewust dat het onzeker is of de man de woning kan overnemen, maar acht dit de meest waarschijnlijke situatie voor de toekomst. Als de situatie toch anders blijkt, helpt deze berekening de ouders hopelijk om in goed overleg tot afspraken over kinderalimentatie te komen.
In het licht hiervan zal de rechtbank het verzoek van de vrouw, om een door de man voor [minderjarige 2] aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, afwijzen.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in 2024 € 735,- per kind per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 783,- per kind per maand (totaal € 1.566,- per maand).
Draagkracht man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 12.795 bruto per maand (inclusief Persoonlijk Mobiliteits Budget en Keuze Budget), exclusief € 852,- vakantiegeld. Dit volgt uit de meest recente salarisspecificatie (april 2025).
De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremie van € 334,- per maand en € 42,- per maand aan Premie aanvulling WW/WGA en ANW-premie.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2025 op € 7.773,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [7.773 – (0,3 x 7.773 + 1.310)] = € 2.892,- per maand.
Draagkracht vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van € 114.712,-. De berekening van dit bedrag wordt hierna uitgelegd.
De vrouw ontvangt een vast maandelijks salaris, plus bonussen. De hoogte van die bonussen staan niet vast en kunnen niet worden berekend op basis van de door de vrouw overgelegde salarisstroken en jaaropgave. Daarom zal de rechtbank het jaarinkomen van de vrouw over 2024 als uitgangspunt nemen en dat vermeerderen met de salarisstijging van 2024 naar 2025.
In 2024 was het bruto maandsalaris van de vrouw € 6.777,- (salaris € 6.549,- + aanvullend salaris € 228,-). In 2025 is het bruto maandsalaris van de vrouw € 6.961,- (salaris € 6.811,- + aanvullend salaris € 150,-). Hieruit volgt een salarisstijging van 2024 naar 2025 van 2,8%.
In 2024 was het jaarloon van de vrouw € 107.941,-. Hierop moet de fiscale bijtelling auto van de zaak van € 626,- per maand (€ 7.512,- op jaarbasis) in mindering worden gebracht. Hieruit volgt een bruto jaarloon van € 100.429,-. Uitgaande van genoemd stijgingspercentage van 2,8% gaat de rechtbank voor het jaar 2025 uit van een bruto jaarinkomen van € 103.241,-.
De vrouw werkt op dit moment parttime (90%). Volgens de man kan zij echter fulltime gaan werken, omdat zij momenteel ook op haar vrije dag werkt. Daarnaar gevraagd op zitting, kon de vrouw geen goede reden naar voren brengen waarom zij niet fulltime kan gaan werken. Daarom gaat de rechtbank uit van een fulltime salaris, wat neerkomt op € 114.712,- op jaarbasis.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2025 op € 5.728,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht ook de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [5.728 – (0,3 x 5.728 + 1.310)] = € 1.890,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 4.782,- per maand (€ 2.892 + € 1.890). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien (€ 1.566,- per maand). De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 2.892 / 4.782 x € 1.566 = € 947
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.890 / 4.782 x € 1.566 =
€ 619
samen € 1.566
Van de totale behoefte van de kinderen komt een gedeelte van € 947,- per maand, wat neerkomt op € 473,50 per maand per kind, voor rekening van de man. Een gedeelte van
€ 619,- per maand, wat neerkomt op € 309,50 per maand per kind, komt voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een zorgkortingspercentage van 35%. De zorgkorting bedraagt totaal € 548,- per maand (35% van € 1.566,-), wat neerkomt op
€ 274,- per kind per maand.
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de vrouw te betalen bijdrage bedraagt dan € 71,- per maand (€ 619,- -/- € 548,-), wat neerkomt op
€ 35,50 per kind per maand.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot dit bedrag toewijzen en voor het meerdere afwijzen.
Partneralimentatie
De man heeft zich in eerste instantie verweerd tegen het vaststellen van partneralimentatie, omdat partijen dit in hun huwelijkse voorwaarden hebben uitgesloten. Later heeft de man onderschreven dat deze afspraak nietig is, omdat echtgenoten voorafgaand aan het huwelijk het recht op partneralimentatie niet uit kunnen sluiten. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook beoordelen.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte op grond van de hofnorm (in 2023) € 6.372,- per maand bedraagt. De rechtbank gaat daarom van dit bedrag uit. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 7.207,- per maand.
Op deze netto behoefte van de vrouw moet in mindering worden gebracht haar NBI
(€ 5.728,- zoals berekend bij de kinderalimentatie). Het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen moet er vervolgens weer bij worden opgeteld. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van € 2.099,- netto per maand. Dat is € 4.157,- bruto per maand.
Draagkracht man
Omdat het NBI van de man (€ 7.773,- zoals berekend bij de kinderalimentatie) hoger is dan € 2.125,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de expertgroep de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1310)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI en wordt de alimentatieplichtige geacht alle kosten van wonen daaruit te kunnen voldoen.
Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 2.479,- per maand (60% x [7.773 – (0,3 x 7.773 + 1310)]). Hierop wordt het aandeel van de man in de kosten van de kinderen van € 947,- per maand in mindering gebracht
.De man heeft daarmee een draagkracht beschikbaar van € 1.531,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 2.448,- per maand.
Inkomensvergelijking
Om te bepalen of de man door voldoening van partneralimentatie niet in een nadeliger financiële positie komt te verkeren dan de vrouw, heeft de rechtbank een inkomensvergelijking gemaakt. Uit de inkomensvergelijking volgt dat de man bij een bedrag van € 976,- bruto per maand aan partneralimentatie een gelijk te besteden vrije ruimte als de vrouw overhoudt. Aangezien dit bedrag lager ligt dan de draagkracht van de man, zal de rechtbank de inkomensvergelijking volgen.
Het verzoek van de vrouw zal tot een bedrag van € 976,- worden toegewezen en voor het meerdere worden afgewezen.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Kort gezegd houden de huwelijkse voorwaarden in dat elke gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten is uitgesloten. Verder zijn partijen een finaal verrekenbeding overeengekomen.
De man en de vrouw hebben ter afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime de volgende onderdelen naar voren gebracht:
1. Te verdelen eenvoudige gemeenschap(pen):
a. de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] met
daaraan verbonden hypothecaire leningen
- ING Aflossingsvrije Hypotheek ( [nummer 1] ) € 108.000;
- ING Aflossingsvrije Hypotheek ( [nummer 2] ) € 400.000;
- ING Annuïteitenhypotheek ( [nummer 3] ) € 523.956,62
(d.d. 6 april 2024);
- ING Annuïteitenhypotheek ( [nummer 2] ) € 69.643,77
(d.d. 6 april 2024);
b. de inboedel;
c. de auto (Volvo V70, bouwjaar 2016 met kenteken [kenteken] );
d. bankrekening [rekeningnummer 1] en de hieraan gekoppelde
spaarrekening [rekeningnummer 2] ;
e. de opgebouwde pensioenen;
2. Zilvervlootspaarrekeningen van de kinderen bij SNS Bank;
3. Kosten van de huishouding.
Ad 1a. de echtelijke woning met de daaraan gekoppelde hypothecaire leningen
Partijen zijn al langer in gesprek over de overname van de woning door de man. Omdat dit tot nu toe niet is gelukt, wil de vrouw dat de woning op korte termijn aan een derde wordt verkocht. De man stelt dat hij (met financiële hulp van zijn huidige partner) waarschijnlijk in staat is om de echtelijke woning over te nemen en de vrouw uit te kopen. Dit is wel afhankelijk van de hoogte van de te betalen partneralimentatie.
De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat de man de woning kan overnemen. Daarom zal de rechtbank hem hiertoe in de gelegenheid stellen. Ook voor de kinderen is het immers fijn als zij in de weken dat zij bij hun vader zijn in de woning kunnen blijven wonen.
Het uitgangspunt voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen is de datum van de feitelijke verdeling. De rechtbank ziet, anders dan de man, geen reden om daarvan af te wijken. De vertraging in de overname van de woning is naar het oordeel van de rechtbank immers aan beide partijen te wijten. Partijen hebben allebei een taxatie van de woning overgelegd, maar die waarderingen lopen sterk uiteen en zijn inmiddels gedateerd. Daarom is een nieuwe, onafhankelijke, taxatie van de woning nodig om de waarde te bepalen.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat de man de woning de afgelopen periode niet goed heeft onderhouden en een laadpaal heeft verwijderd. Daarom wil zij dat de waardering van de woning uitgaat van een woning in volledig goed onderhouden staat. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, nu beide partijen gebruik maken van de woning en samen verantwoordelijk zijn voor het onderhoud daarvan. Dat het partijen niet is gelukt om daar afspraken over te maken, is hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en probleem. Dit betekent dat de man de woning in de huidige staat mag overnemen, waarbij eventueel achterstallig onderhoud de waarde zal drukken, maar de man vervolgens verantwoordelijk zal zijn voor dat onderhoud.
Op de zitting is afgesproken dat de man makelaarskantoor [bedrijfsnaam 1] uit [plaats 2] zal inschakelen voor de taxatie van de verkoopwaarde van de woning in de huidige toestand. De rechtbank gaat ervan uit dat deze taxatie inmiddels beschikbaar is.
De man heeft de overname van de woning al uitgebreid voorbereid. Daarbij hebben partijen op de zitting afgesproken om binnen twee dagen na afgifte van deze beschikking een akte van berusting in de echtscheiding te ondertekenen (nevenvoorzieningen uitgezonderd). Daarom krijgt de man na de beschikkingsdatum
vier wekende tijd (dus uiterlijk tot 18 juli 2025) om aan te tonen dat hij financieel in staat is de echtelijke woning voor de getaxeerde prijs over te nemen. Hiervoor zal de man moeten aantonen op welke manier de overname van de woning zal worden gefinancierd (eigen middelen, hypotheek, inleg partner) en dat die financiering mogelijk is. Als dat niet lukt, zal de woning aan een derde worden verkocht.
Het proces van de overname of de verkoop van de echtelijke woning zal de rechtbank in het dictum verder uitwerken.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij een rentenadeel heeft als de man de woning met bijbehorende hypotheken overneemt. Zij verzoekt in het kader daarvan te bepalen dat de man de vrouw een bedrag van € 100.000,- voldoet als hij de woning overneemt. Volgens de man mist het verzoek van de vrouw juridische grondslag. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen, nu nergens uit blijkt dat de vrouw een rentenadeel ondervindt als de man de woning overneemt en zij het bedrag van € 100.000,- niet heeft onderbouwd.
Vergoedingsrecht man
Artikel 4 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden luidt:
“Vergoeding onttrekkingen
1 Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend.
(…)”
De man stelt zich op het standpunt dat hij in 2021 een bedrag van € 21.125,- uit de oudedagsreserve van zijn (inmiddels slapende) onderneming [bedrijfsnaam 2] heeft gehaald en dat heeft gebruikt voor de (af)bouw van de echtelijke woning, waardoor deze woning meer waard is geworden. Volgens de man heeft hij op grond van artikel 1:87 BW en artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden recht op vergoeding – door de vrouw – van de nominale waarde van dit bedrag.
In het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man erkent de vrouw onder randnummer 61 dat partijen destijds diverse potjes hebben moeten aanwenden om de bouw van de woning mogelijk te maken. Op de zitting heeft de vrouw echter zonder nadere onderbouwing (met verwijzing naar een door haar niet overgelegde e-mail) betwist dat genoemd bedrag door de man is ingebracht voor de bouw van de woning.
De rechtbank stelt vast dat de man privévermogen voor de verbouwing heeft ingebracht. Dit zijn geen kosten voor de huishouding en dit is (deels) ten behoeve van de vrouw, zodat de man op grond van artikel 4 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden een vergoedingsrecht van de helft van het bedrag van € 21.125,- jegens de vrouw. De man heeft verzocht om vergoeding van het bedrag van € 21.125,- uit de overwaarde van de woning, wat op hetzelfde neerkomt. Het verzoek van de man zal daarom worden toegewezen.
Ad 1b. de inboedel
Partijen hebben verzocht om verdeling van de inboedel, maar hebben geen concreet verzoek gedaan. Op dit moment is het namelijk nog onduidelijk of de man de echtelijke woning kan overnemen of dat de woning uiteindelijk verkocht wordt aan een derde. Omdat de verdeling van de inboedel daarvan afhangt, kan de rechtbank hierover nu geen beslissing nemen.
Ad 1c. de Volvo met dakkoffer
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de auto met toebehoren (dakkoffer) € 13.500,- waard is. Deze waardering is gebaseerd op een berekening van de dagwaarde door Independer.
De man heeft de auto, bij een kilometerstand van (circa) 212.000, verkocht voor € 2.500,-. Dit blijkt uit de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie met de garage en een inkoopverklaring. De man heeft uitgelegd dat de verkoopwaarde van de auto relatief laag is, omdat hij geen APK had en reparaties nodig had.
De vrouw heeft haar standpunt dat de auto een hogere waarde heeft niet nader onderbouwd. Daarom stelt de rechtbank de waarde van de auto vast op € 2.500,-. Op de zitting waren partijen het erover eens dat de dakkoffer een waarde heeft van € 500,-. De rechtbank deelt de auto met dakkoffer daarom voor € 3.000,- toe aan de man, zodat hij € 1.500,- aan de vrouw moet betalen.
Ad 1d. ING bankrekening en daaraan gekoppelde spaarrekening
Gebleken is dat het (negatieve) saldo op deze bankrekening reeds tussen partijen is verdeeld, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Ad 1e. Pensioenen
aArtikel 7 van de huwelijkse voorwaarden luidt:
Pensioenverevening
1 Ingeval het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden, zullen
de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken tussen de echtgenoten worden verevend conform het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de Wet verevening
pensioenrechten bij scheiding, voor zover zij zijn opgebouwd tijdens het huwelijk, derhalve tot de echtscheiding, met dien verstande dat:a van de door de man opgebouwde pensioenaanspraken, voor zover vallendeonder de ‘verevening, van iedere uit te betalen termijn aan de vrouw zaltoekomen niet vijftig procent maar tien procent;b van de door de vrouw opgebouwde pensioenaanspraken, voor zover vallendeonder de ‘verevening’, van iedere uit te betalen termijn aan de man zaltoekomen niet vijftig procent maar tien procent.
2 (…)”
De vrouw bouwt vanaf 2018 in eigen beheer pensioen op. Dit pensioen is deels ondergebracht op een spaarrekening en deels bij BrandNewDay. Tussen partijen is in geschil of artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden van toepassing is op deze pensioenvoorziening. Volgens de man is dat het geval en heeft hij recht op 10% van de bedragen die sinds 2018 zijn opgebouwd. De vrouw is het daar niet mee eens. Zij stelt zich op het standpunt dat haar in eigen beheer opgebouwde pensioen niet valt onder de werking van de WVPS, zodat de man daar geen rechten aan kan ontlenen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden duidelijk en is er geen aanleiding om daar een ruimere uitleg aan te geven. Uit deze tekst volgt dat de man alleen recht heeft op pensioenverevening van door de vrouw tijdens het huwelijk opgebouwd pensioen, voor zover dat pensioen valt onder de WVPS. Het door de vrouw in eigen beheer opgebouwde pensioen is in feite niet anders dat een fiscaal gunstige spaarrekening, die op grond van artikel 8, lid 10 van de huwelijkse voorwaarden niet in de finale verrekening wordt betrokken. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Ad 2. Zilvervlootspaarrekeningen van de kinderen bij SNS Bank
Omdat de Zilvervlootspaarrekeningen toebehoren aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en dus géén onderdeel zijn van het huwelijksvermogen van partijen, zal de rechtbank de verzoeken betreffende deze spaarrekeningen afwijzen.
Omdat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, hebben zij in beginsel gezamenlijk het beheer over deze spaarrekeningen. Tussen partijen is echter niet in geschil dat de vrouw gedurende het huwelijk ten behoeve van de kinderen op deze spaarrekeningen heeft gespaard en dat zij deze spaarrekeningen beheerde. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dat de vrouw dit zal blijven doen, en dat zij de man jaarlijks inzage geeft in de saldi van de spaarrekeningen.
Ad 3. Kosten van de huishouding
In de huwelijkse voorwaarden van partijen is in artikel 3 (in lijn met artikel 1:81 in samenhang met artikel 1:85 BW) opgenomen:
“Kosten van de huishouding
De kosten van de huishouding komen ten laste van de inkomsten uit arbeid van de echtgenoten naar evenredigheid. Indien die inkomsten uit arbeid, gerekend naar een kalenderjaar, onvoldoende zijn om de kosten van de huishouding te betalen, wordt het verschil in eerste instantie gedragen uit de overige inkomsten van de echtgenoten naar evenredigheid.Indien en voor zover ook die overige inkomsten, gerekend naar een kalenderjaar, niet toereikend zijn voor de voldoening van de kosten van de huishouding, zal het nog resterende bedrag door de echtgenoten worden voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid.Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegenverzetten.
Onder inkomsten uit arbeid worden mede begrepen uitkeringen, welke in redelijkheid moeten worden geacht in de plaats te treden van inkomsten uit arbeid, zoals op basis van sociale verzekeringswetten, alsmede pensioenuitkeringen.
Tot de kosten van de huishouding worden mede gerekend de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen, die uit het huwelijk mochten worden geboren of in het gezin mochten worden opgenomen, alsmede de huishuur of de premies van spaarverzekeringen, rente en kosten van schulden, aangegaan voor de verwerving van de door echtgenoten bewoonde woning(en), de zakelijke lasten van deze woning(en) en premies van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
(…)”
Met inachtneming van deze afspraken hebben partijen een boekhouding bijgehouden met bijbehorende verdeelsleutel (staffels) naar rato van hun inkomen.
Voorafgaand aan de zitting stelde de man zich op het standpunt dat hij – uitgaande van de door hem berekende staffel – een bedrag van €15.506,47 tegoed heeft van de vrouw, omdat hij (sinds het feitelijk uit elkaar gaan van partijen begin 2023) meer kosten heeft gemaakt dan waartoe hij op basis van de staffel verplicht was. De vrouw stelde voorafgaand aan de zitting dat zij slechts een bedrag van € 924,21 aan de man verschuldigd is.
Partijen hebben over en weer diverse overzichten en stukken overgelegd ter onderbouwing van hun standpunten. Op de zitting heeft de rechtbank aan partijen voorgehouden dat deze stukken moeilijk te doorgronden zijn en op punten ook onjuiste uitgangspunten hebben. Gelet daarop is op de zitting met partijen afgesproken dat de man een nieuwe berekening zal maken en daarnaast een aangepast kostenoverzicht zal overleggen. De vrouw is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Partijen hebben dit middels F9-berichten (met bijlagen) van 14 mei 2025 en 21 mei 2025 gedaan. Hierin stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw een bedrag van € 11.974,85 aan hem moet betalen vanwege de door de man teveel betaalde kosten van de huishouding. De vrouw stelt zich nu op het standpunt dat zij een bedrag van € 591,56 aan de man verschuldigd is vanwege de kosten van de huishouding.
De rechtbank stelt voorop dat op de zitting de volgende opdracht aan partijen is meegegeven: lever een compleet kostenoverzicht aan, waarin de op de zitting besproken punten zijn verwerkt (met name de kosten die de man heeft gemaakt voor zijn jong-meerderjarige dochter [jongmeerderjarige] , de kosten voor de mobiele telefoon van dochter [minderjarige 2] , de kosten van een gezamenlijke vakantie en de staffels over de jaren 2023/2024 en 2025).
Hieraan hebben partijen niet voldaan. In plaats daarvan hebben zij bijgewerkte overzichten toegestuurd, waarin zij aanvullende posten hebben opgenomen en met bestaande posten hebben geschoven. Zo heeft de man de kosten van het Rode Kruis aan de gezamenlijke huishouding toegerekend en verzekeringspolissen op een andere wijze toegerekend.
In het licht van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het partijen niet is gelukt om hun vorderingen op een duidelijke wijze te onderbouwen. De rechtbank zal daarom beslissen dat de vrouw aan de man € 591,56 moet betalen, nu de vordering van de man tot deze hoogte door de vrouw niet is betwist.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum 1] 2013 te [plaats 1] ;
stel vast dat de minderjarigen:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats] ;
 in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man, met de maandag als wisseldag;
 gedurende vakanties en feestdagen bij de man/vrouw verblijven op basis van verdeling bij helfte, zoals neergelegd in de (in kopie) aan deze beschikking gehechte tekst, welke deel uitmaakt van deze beschikking;
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 35,50 per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 976,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de eenvoudige huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] ( [postcode] ) te
[plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen:
1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende
voorwaarden:
a) de man dient binnen 4 weken na de beschikkingsdatum aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
b) uit de overwaarde komt eerst een bedrag van € 21.125 toe aan de man vanwege het vergoedingsrecht jegens de eenvoudige gemeenschap. Het restant van de overwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen.
De overwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
c) de kosten van de notariële overdracht worden door de man, als kosten koper, voldaan;
d) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan een makelaar een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Als partijen het niet eens worden over een makelaar dient de vrouw binnen één week nadat duidelijk is geworden dat de man de woning niet over kan nemen drie makelaars voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te verkopen, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest. Deze makelaar zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) uit de overwaarde komt eerst een bedrag van € 21.125 toe aan de man vanwege het vergoedingsrecht jegens de eenvoudige gemeenschap. Het restant van de overwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen.
De overwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
- deelt toe aan de man de reeds verkochte Volvo V70 met toebehoren, onder de
verplichting aan de man om een bedrag van € 1.500,- aan de vrouw te betalen;
bepaalt dat de vrouw aan de man uit hoofde van de verrekening van de kosten van de huishouding € 591,56 moet betalen;
verklaart deze beschikking (met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Hees, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 20 juni 2025.