ECLI:NL:RBDHA:2025:15914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.38283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 12 augustus 2025, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 augustus 2025, waarbij eiser aanwezig was en werd bijgestaan door een tolk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister had zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. Eiser betwistte deze gronden en stelde dat hij slechts naar Duitsland was gegaan om afscheid te nemen van zijn familie. De rechtbank oordeelde echter dat de zware gronden feitelijk juist waren en dat er geen lichter middel kon worden toegepast om het risico van onderduiken te mitigeren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1979 en de Syrische nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4. Eiser betwist de zware grond 3b. Hij heeft zich niet onttrokken aan het toezicht. Hij is enkel naar Duitsland gegaan om afscheid te nemen van zijn familie.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a
en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder
heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk
voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een reis- of identiteitsdocument is de zware grond 3a feitelijk juist. Verder is tijdens het vertrekgesprek op 11 augustus 2025 met eiser besproken dat hij zich beschikbaar dient te houden en wijzigingen direct dient te melden. Vervolgens is hij, zonder dit te melden bij de autoriteiten, zelfstandig naar Duitsland vertrokken. De enkele stelling dat hij enkel afscheid wilde nemen van familie is daartoe niet relevant. Hij heeft zich daarmee dan ook onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, wat maakt dat de zware grond 3b ook feitelijk juist is. Deze zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat sprake is van een significant risico dat eiser zal onderduiken en kunnen de maatregel van bewaring dus zelfstandig dragen.
Lichter middel
6. Eiser meent dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel. Hij heeft aangegeven dat hij vanuit Gouda wilde meewerken aan een overdracht naar Kroatië, dus had een meldplicht kunnen worden opgelegd.
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een significant risico op onderduiken gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen. Van belang is daarbij dat eiser zich dus al eerder heeft onttrokken aan het toezicht door naar Duitsland te vertrekken. Daarom is niet aannemelijk dat een lichter middel zal leiden tot het beoogde resultaat, een overdracht aan Kroatië.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.